Wie gelooft die wetenschappers nog?

DOOR LAURA LUYTEN. Als onderzoeker begeleidt Laura Luyten heel wat studenten bij hun eerste stappen in de wetenschap. Sommigen ontdekken een echte passie voor wetenschap. Maar soms volgt ook een koude douche: er zijn in de wetenschap ook valsspelers. Een blog over het belang van integriteit, over wat goed loopt, maar ook wat nog beter kan.

Door Laura Luyten, PhD. Ze is een gedragsneurowetenschapper verbonden aan de onderzoeksgroep Leerpsychologie en Experimentele Psychopathologie. Haar onderzoek heeft raakvlakken binnen neurochirurgie, psychologie en psychiatrie.

Als onderzoeker begeleid ik heel wat studenten bij hun eerste stappen in de wetenschap. Het is mooi om te zien dat sommigen daarin een echte passie ontdekken, soms – en dan spreek ik ook over mezelf – zonder dat ze dat ooit hadden kunnen vermoeden. Die passie voor wetenschappelijk onderzoek groeit, zeker als ze gevoed wordt door inspirerende collega’s en wanneer studenten hun eigen weg beginnen te vinden. Maar dan volgt de koude douche: er zijn ook valsspelers.

Zonder onze integriteit zijn we niks

Laura Luyten, PhD

Er zijn heel wat uitdagende, zelfs moeilijke aspecten aan wetenschappelijk onderzoek en de academische wereld is er zelden één van alleen maar rozengeur en maneschijn. Maar tot daaraan toe. Het moeilijkste is dat er wetenschappers zijn die het spel niet volgens de regels spelen en dat ze er ontstellend vaak mee wegkomen.

Waarom is dat zo frustrerend? Wel, in de wetenschap zijn antwoorden zelden zo klaar als een klontje, dus alles wat wij als wetenschappers hebben, is onze geloofwaardigheid. En daar is integriteit de belangrijkste voorwaarde voor. Wij kunnen als onderzoekers zo goed mogelijk proberen te controleren of onze collega-wetenschappers geen (on)bewuste fouten hebben gemaakt in hun experimenteel opzet, in de analyse van hun data of bij het neerschrijven van hun resultaten in een wetenschappelijk artikel, maar voor een stuk moeten we er toch gewoon op vertrouwen dat alles correct gebeurd is. Wie het spel bewust niet eerlijk wil spelen, zal dus sowieso wel een manier vinden. En de cijfers zijn redelijk hallucinant. Een recente Nederlandse studie toonde aan dat maar liefst één op de twaalf onderzoekers – uit alle onderzoeksdomeinen – in een anonieme bevraging toegeeft gedurende de laatste drie jaar gegevens verzonnen of vervalst te hebben, een cijfer dat in dezelfde lijn ligt als de bevindingen van een eerdere Amerikaanse studie.

Voor heel wat jonge onderzoekers is dit een teleurstellende constatatie en ook voor mij blijft het een moeilijke boodschap om te brengen (en om te verteren).

Hoewel we in onze onderzoeksgroep helemaal niet gespecialiseerd zijn in het opsporen van wetenschappelijke fraude, zijn we er de laatste jaren verschillende keren op gestoten in ons onderzoeksdomein. Dit gaat van het aantonen van ‘publication bias’ (waarbij onderzoekers enkel de resultaten publiceren die ondersteunen wat ze hoopten te vinden en de rest stilletjes in de vuilnisbak kieperen) tot het blootleggen van regelrechte fraude. Als je je jonge collega’s vervolgens ook nog moet vertellen dat het toonaangevende tijdschrift waarin het oorspronkelijke (foutieve) verhaal gepubliceerd werd, zich niets lijkt aan te trekken van die aangetoonde fraude, dan wordt het wel heel wrang … Meer nog, de betrokken auteurs behouden in dit geval hun posities als professoren aan universiteiten met naam en blijven de wereld rondreizen als keynote speakers.

Dát er gefraudeerd wordt, is op zich helemaal niet verrassend. In de academische wereld wordt publiceren in ’top’tijdschriften nog al te vaak beschouwd als het hoogste goed. Meer nog, die publicaties zijn een bepalende factor voor het krijgen én behouden van een job in de academische wereld. Er hangt dus veel van af, want de competitie is groot en de plaatsjes zijn heel beperkt. Maar die voorbeelden van fraude zijn uiterst demotiverend voor wie elke dag hard aan de weg timmert en dat wél op een eerlijke manier doet. Ik ben bezorgd dat we hierdoor hele goeie (en integere!) onderzoekers kwijtraken. Ik zie het rondom mij gebeuren. De desillusie is soms zo groot dat ze het harde werk en de academische jobonzekerheid niet meer lijken te rechtvaardigen.

Geloofwaardigheid als motor voor verandering

Gelukkig zijn er ook lichtpuntjes. Als ik zie hoe de situatie nú is tegenover hoe ze was toen ik zelf in de schoenen van die beginnende onderzoekers stond, zo’n 15 jaar geleden, dan is er toch wel heel wat in beweging gezet.

De evolutie naar meer ‘Open Science’ heeft verschillende redenen en méér transparantie is daar één van. Want meer transparantie laat minder ruimte voor fraude en kan dus ook de kwaliteit van ons onderzoek én onze geloofwaardigheid als wetenschappers alleen maar ten goede komen.

Het is bemoedigend dat onze universiteit daar ook meer en meer op inzet (niet enkel van bovenaf, maar ook vanuit de universitaire gemeenschap zelf). Er worden bijvoorbeeld evenementen georganiseerd waarop onderzoekers hun ervaringen kunnen delen over de opportuniteiten (en moeilijkheden) die de Open Science-beweging met zich meebrengt. Daarnaast worden Open Science-praktijken (bv. het publiek registreren van je hypothesen en methoden vóór je je experiment uitvoert en het zo toegankelijk mogelijk maken van je data nadien) meer en meer geïntegreerd in de doctoraatsopleidingen en sinds kort is het ook een criterium dat mee in overweging wordt genomen bij de aanstelling van nieuwe professoren. Die evenementen en opleidingen zijn nuttig omdat ze de kans geven om dingen bij te leren, maar – misschien nog belangrijker – omdat ze ook aangeven dat het er toe doet: transparantie in hoe je je onderzoek opzet, uitvoert en analyseert, is géén bijkomstigheid.

Al moet gezegd worden dat er nog ruimte is voor verbetering. In mijn eigen ervaring zijn er grote verschillen in de aandacht voor transparantie tussen de verschillende faculteiten en kan het relevant zijn om dit ook duidelijker aan bod te laten komen in het curriculum van masterstudenten (dus niet pas bij de start van een doctoraat). Een ander probleem is dat de huidige initiatieven soms nog wat stranden bij ‘preken voor eigen parochie’, maar ook dat zou deels kunnen opgelost worden door die nadruk op transparantie al vroeger in de opleiding een plaats te geven.

De informatie over hoe we die transparantie kunnen verbeteren, wordt ondertussen dus op allerlei manieren aangereikt, maar verder is er ook een belangrijke rol weggelegd voor ons, als mentoren van jonge onderzoekers. De jammerlijke boodschap over waar en hoe het fout loopt, zullen we moeten blijven brengen, maar daarnaast lijkt het mij essentieel om te zorgen dat onze onderzoekers (in spe) ervan doordrongen zijn dat integriteit echt cruciaal is. En uiteraard niet enkel in woorden, maar ook in daden. We moeten hen ondersteunen in het waarmaken van die transparantie. Of om te besluiten met de woorden van één van mijn eigen mentoren: misschien is integriteit wel de belangrijkste ‘transferrable skill’ die we hen kunnen meegeven.