DOOR KOEN VAN DESSEL. Elk jaar stuurt de Belgische regering 4500 militairen op vredesmissie naar het buitenland. De rol van het parlement is hierbij zeer beperkt. Uit mijn onderzoek blijkt dat meer parlementaire inspraak nodig is. Dat is alleen mogelijk als de wetgeving wordt aangepast én als parlementairen zelf hun verantwoordelijkheid nemen.
België en buitenland
Na het einde van de Koude Oorlog zijn vredesoperaties de hoofdopdracht van het Belgisch leger geworden. De rol van een parlement is traditioneel beperkt omdat de beslissing om troepen te sturen een voorrecht van de regering is. Een parlementaire controle vooraf zou het beslissingsproces vertragen en de bevelvoering kunnen bemoeilijken.
In België is de rol van het parlement sinds 1831 eigenlijk ongewijzigd. Volgens de grondwet is er de verplichting om Kamer en Senaat in te lichten na de beslissing. Maar nergens wordt gespecifieerd hoe dit moet gebeuren. Soms doet men dit uitgebreid met samenvattende en informatieve documenten die worden uitgedeeld en een lang debat zoals voor de operatie in Libanon.
Maar soms herhaalt een minister slechts de algemeen bekende feiten die al in de krant stonden, zoals bij de luchtaanvallen in Servië en Kosovo. De parlementairen hebben ook nog het recht om vragen te stellen in de plenaire zitting of in de verschillende commissies, zoals in andere beleidsdomeinen.
Internationaal roept men al langer op tot meer parlementaire controle. Een betere parlementaire controle maakt de vredesoperaties democratischer en vermijdt veel controverse achteraf. Het zorgt voor meer consensus en vermijdt dat men zich zomaar in een conflict stort. Na een aantal controversiële opdrachten in het buitenland zoals Rwanda, Srebrenica en Irak werd in onze buurlanden de rol van het parlement aangepast en vergroot. Frankrijk, Duitsland en Nederland pasten hun wetten aan, om de rol van het parlement te valoriseren. In België daarentegen wordt een grondwetswijziging steeds weggestemd.
Wetgeving
Uit mijn onderzoek, dat de aanloop naar de vredesoperaties in Kosovo (1999) en Libanon (2006) onder de loep nam, blijkt dat alles wettelijk correct verliep. De informatieplicht werd nageleefd en de regering voorzag informatie en ruimte voor debat. In beide gevallen werd de inzet van militairen breed gesteund door het Parlement, ook vanuit de oppositie.
Dit neemt niet weg dat België in vergelijking met de buurlanden achterblijft. De parlementaire inspraak is mager en het wettelijk kader is vaag en ouderwets. Maar bij de grote partijen, uitgezonderd sp.a, is er op dit moment weinig animo om het parlement mee te laten stemmen. Bovendien kan een grondwetswijziging niet zonder nieuwe verkiezingen, normaal gezien niet voor 2019 dus. De kiezer moet namelijk volgens de wet de mogelijkheid krijgen om zich via de stembus uit te spreken over een grondwetswijziging.
Wat nu wel al zou kunnen, is een beter wettelijk kader voor de informatieplicht. Naar Nederlands voorbeeld kan de informatieplicht beter gestructureerd worden. Dit houdt in dat de regering verplicht zou zijn om het Parlement via vastgelegde onderwerpen te informeren, zoals het mandaat, de beschermingsmaatregelen voor de troepen en het geschatte budget. Een tweede verbetering zou de invoering van procedures zijn voor de periodes waarin de parlementaire werking verstoord is, zoals tijdens een parlementair reces of een regering van lopende zaken.
Verantwoordelijkheid van de parlementairen
In Groot-Brittannië heeft het parlement wettelijk geen inspraak over vredesoperaties. Maar in 2013 verloor de regering voor het eerst in meer dan 200 jaar een stemming over een militaire inzet, over het eventueel tussenkomen in Syrië. De gewoonte is daar gegroeid om het parlement te consulteren en te volgen. Een goede parlementaire controle is dus meer dan alleen een goed wettelijk kader. De kwaliteit en relevantie van het debat zijn cruciaal om van het parlement een evenwaardige partner van de regering te maken.
Uit mijn onderzoek blijkt dat het Belgisch Parlement niet uitblinkt op dit vlak. Te vaak werd er gesproken over wat er in een ideale wereld zou moeten gebeuren. De Minister van Buitenlandse Zaken werd onder andere aangeraden om aan een oplossing te werken voor het gehele Midden-Oosten. Ook aanbevelingen die ver buiten de mogelijkheden van de Belgische regering lagen kwamen vrij frequent voor, zoals opdrachten meegegeven voor onderhandelingen waar geen Belgische politicus bij aanwezig was. Nog erger werd het wanneer een politicus het debat gebruikte om nationaal zijn ideologie te versterken. Dit gebeurde bijvoorbeeld wanneer Vlaams Blok- en PS-politici de links-nationalistische Servische leider Milosevic gebruikten om respectievelijk op de gevaren van socialisme/communisme en nationalisme te wijzen.
Slechts zelden gingen de debatten over het materiaal of de bescherming van de Belgische militairen en maar een paar keer praatte men over de precieze rol en inzetregels van de troepen. Filosofische overpeinzingen over de wortels van een conflict kunnen dan wel intellectueel interessant zijn, het leidde niet tot een discussie met een grote meerwaarde. Het beeld van het Parlement als een “praatbarak” zonder enige macht werd er alleen maar door versterkt. Het is dus belangrijk dat ook de parlementairen zelf de rol van het Parlement opwaarderen door niet te vaag en te ideologisch te discussiëren, maar door concrete vragen en voorstellen te doen.
Conclusie
Het budget van Defensie staat steeds meer onder druk en een leger moet zijn meerwaarde meer dan ooit bewijzen. Toch kunnen we er in de huidige internationale context vanuit gaan dat er na Afghanistan, Mali en Libanon nog vele opdrachten voor Defensie zullen volgen. Een goede parlementaire controle en een relevant debat zijn dus meer dan ooit nodig. Een beter wettelijk kader kan dit zeker versterken, maar het zijn de parlementairen zelf die het debat naar een hoger niveau moeten tillen.