Vind-ik-(niet)-leuk: maakt Facebook jongeren ongelukkig?

DOOR ELINE FRISON EN STEVEN EGGERMONT. “Jongeren ongelukkig door Facebook” Deze krantenkop laat geen twijfel bestaan over een link die wel vaker wordt gelegd, een link tussen sociale netwerksites en hoe jongeren zich voelen. Maar bestaat zo’n verband echt? Ons onderzoek suggereert van wel. Maar niet altijd zoals je zou verwachten.

Geschreven door Eline Frison en Steven Eggermont. Eline voerde haar doctoraatsonderzoek over het gebruik van Facebook en de invloed hiervan op het welzijn van jongeren. Steven Eggermont is hoogleraar Media-effecten en coördinator van de School for Mass Communication Research. Steven tweet als @EggermontSteven.
eline-en-steven-2

Eline Frison en Steven Eggermont

Het gaat niet erg goed met de Vlaamse Jeugd. Het psychisch welbevinden van Vlaamse Jongeren is door de band genomen veeleer laag. Gelukkig hebben ze vrienden. Vrienden zijn belangrijk voor tieners omdat ze zorgen voor verbondenheid en steun. Dankzij vrienden doen tieners ervaring op met hechte relaties en dat maakt hen gelukkig. Tenminste, vroeger. Maar is dat vandaag nog steeds zo, in een tijdperk waarin jongeren veel tijd doorbrengen op sociale media en daardoor minder tijd overhouden voor wat écht belangrijk is? Neen, is een veelgehoord antwoord, vaak gevolgd door de suggestie dat onze jeugd mede daarom zo vaak depressief is.

Deze suggestie steunt op de redenering dat vrienden enkel elkaars welzijn bevorderen wanneer ze “in real life” met elkaar omgaan. Communiceren via Facebook of andere sociale netwerksites heeft niet hetzelfde effect als offline communicatie. Een beeldscherm verhindert dat communicatie gevoel en diepgang heeft. Een smiley weegt niet op tegen een glimlach, en dus bieden vriendschappen via computer- of smartphoneschermen niet de warmte en steun waarvan tieners zich goed gaan voelen.

Wie niet goed in de groep ligt of wordt gepest, ziet en voelt dat ook ’s avonds in bed bij het blauwwitte licht van de smartphone.

Wie gaat slapen met Facebook en weer opstaat met Facebook, en dat doet bijna elke Vlaamse tiener, gaat zich zelfs minder goed voelen, zo luidt het – en onderzoek bevestigt dit. Zo wijst onze studie, waarin we 1102 tieners doorheen de adolescentie volgden, op een relatie tussen het gebruik van sociale netwerksites en lagere levenstevredenheid of sterkere depressieve symptomen. We geven ook aan waarom. Bijvoorbeeld omdat sociale netwerksites uitvergroten wat misloopt. Wie niet goed in de groep ligt of wordt gepest, ziet en voelt dat nu ook ’s avonds in bed bij het blauwwitte licht van de smartphone. En wie aarzelt of hij het goed heeft, vergelijkt zich nu met zorgvuldig gekozen Facebookfoto’s en statusupdates over de leuke levens van knappe vrienden. Een vergelijking die steevast ongunstig uitdraait, en tieners doet twijfelen.

Facebook is soms méér in plaats van minder

En toch vertelt dit maar de helft van het verhaal. Onze studies nuanceren deze conclusie ook, vooral wanneer we er rekening mee houden dat Facebook niet enkel minder, maar ook meer kan zijn.

Communicatie via het internet, en dus ook via sociale media, is jarenlang afgedaan als onpersoonlijk. Wat een gesprek betekenisvol maakt, zoals de wisselwerking tussen het verbale en non-verbale, de lichaamshouding of gezichtsuitdrukking, is zo goed als afwezig in online communicatie. Daarom hebben zulke interacties geen interpersoonlijke kwaliteit, zo klonk het.

Sommige tieners zoeken warmte en vriendschap online, vinden dit online en worden daar online én offline gelukkiger van.

Deze visie wordt steeds meer verlaten. Nu noemt men internetcommunicatie zelfs hyperpersoonlijk, net omdat die traditionele gesprekskenmerken geen rol spelen. Wie online een gesprek voert, kan nauwelijks afleiden hoe een boodschap bij een gesprekspartner aankomt, en vult daarom de ontbrekende informatie zelf in. Zo construeren gesprekspartners een eigen beeld van de online interactie, wat, zo is gebleken, voor een versterkte betrokkenheid en een verhoogde gevoeligheid zorgt. Net omdat gesprekspartners beseffen dat enkel woorden de hele online conversatie dragen, zijn zij bijzonder gefocust op die woorden. Vergelijk het met een gedicht. Een dichteres wikt en weegt haar woordkeuze omdat zij een gedicht aan het schrijven is; een lezer van een gedicht leest en herleest een woord omdat hij een gedicht aan het lezen is. De dichteres doet dit niet in een mailtje aan haar boekhouder, en de lezer evenmin als hij de krant leest. Zo is het ook bij online communicatie. Wie ‘chat’, zoekt betekenis achter elk woord, en denkt na over elke woordkeuze. Of tenminste, meer dan bij een gesprekje op de speelplaats.

Online communicatie lijkt dus vanop afstand oppervlakkig, maar is dat in feite vaak net niet. Daarom worden jongeren verliefd online. Daarom gaan jongeren bij emotionele problemen via Facebook op zoek naar steun en vriendschap. Dat doen ze niet zelden, en vaak met succes, zo blijkt uit ons onderzoek. Hoewel misschien ondenkbaar voor wie vóór 1985 werd geboren, bestaat er voor tieners (en twintigers) echt zoiets als online vriendschap. Sommige tieners zoeken warmte en vriendschap online, vinden dit online en, weten we nu, worden daar online én offline gelukkiger van. Voor jongeren geen nieuws, voor onderzoekers na jaren van twist en twijfel steeds duidelijker.

Dit onderzoek impliceert dat wie begaan is met jongeren zich beter niet laat verleiden tot een eenvoudig advies of een rechtlijnige richtlijn – iets als ‘beperk hun Facebookgebruik’ of ‘laat ze maar doen’.

Omdat Facebook voor jongeren echt iets betekent, gebruiken ze het ook om voor zichtzelf een identiteit te construeren. Facebook is voor hen een wall waarop ze kunnen delen wat ze denken, voelen, deden, zagen, of grappig vonden. Vooral extraverte tieners gebruiken Facebook op deze manier, maar, opvallend genoeg, ook eenzame tieners, zo blijkt uit ons onderzoek. En als de reacties op hun posts positief zijn, voelen eenzame tieners zich daardoor vaker deel van een vriendengroep, én gelukkiger.

Niet vanzelfsprekend

Vertonen Vlaamse adolescenten een relatief laag psychisch welzijn, mede omdat ze erg veel tijd online doorbrengen in plaats van ‘echt’ met elkaar te praten? Onderzoek suggereert dit wel. Onze studie toont echter evengoed aan dat het ook een andere richting uitgaat, bijvoorbeeld wanneer eenzame jongeren Facebook op een eerder extraverte wijze gaan gebruiken, en daar baat bij hebben.

Deze complexiteit is een relevantere conclusie dan ze lijkt, ook voor wie deze materie niet als wetenschapper benadert. Deze conclusie impliceert immers dat wie begaan is met het welzijn en de opvoeding van jongeren zich beter niet laat verleiden tot een eenvoudig advies of een rechtlijnige richtlijn – iets als ‘beperk hun Facebookgebruik’ of ‘laat ze maar doen’. Dit gaat voorbij aan de risico’s of negeert de kansen die sociale media bieden.