DOOR SJIFRA DE LEEUW. Al honderd jaar mogen vrouwen in Nederland zich verkiesbaar stellen, maar vandaag is 2/3e van de Nederlandse Tweede Kamer mannelijk. Om die reden riep een bewustwordingscampagne kiezers op massaal ‘strategisch’ op een vrouw te stemmen. Maar wordt er veel op vrouwen gestemd? En waar komt die ondervertegenwoordiging eigenlijk vandaan?

Sjifra de Leeuw
Naast pogingen van politieke partijen om stemmen te verzamelen, zijn er in verkiezingstijd ook campagnes die gericht zijn op de bewustwording van de kiezer. Een van deze bewustwordingsinitiatieven was stemopeenvrouw.com. Deze campagne verzette zich tegen de nogal scheve genderbalans in parlementaire vertegenwoordiging van vrouwen in Nederland: in de voormalige samenstelling van de Kamer, was namelijk slechts 57 van de 150 vertegenwoordigers in de Tweede Kamer vrouw. Te weinig, vonden velen. Om die reden moedigde de campagne kiezers dan ook aan om te stemmen op vrouwelijke kandidaten. Maar wel op een manier dat dat hun vertegenwoordiging ten goede zou komen.
Maar hoeveel invloed kunnen kiezers eigenlijk uitoefenen op wie er verkozen worden? En wordt er meer of minder vaak op vrouwelijke kandidaten gestemd? Op basis van (analyses van) de resultaten van de afgelopen verkiezingen, heb ik een antwoord proberen te formuleren op deze vragen.
Strategisch stemmen op een vrouw. Een goed idee?
Nederlandse stembiljetten zijn groot. Met 28 partijen en een maximum van 80 kandidaten (VVD) op de lijst, heeft zo’n stembiljet een afmeting van 50×70 centimeter. Des te meer reden voor de kiezer om het makkelijk te houden en een kandidaat aan te duiden die bovenaan de lijst staat. In praktijk is dat ook zo: hoe hoger een kandidaat op de lijst staat, hoe vaker kiezers hen aanduiden . Vooral de lijsttrekker geniet van deze bonus, want in tegenstelling tot België, is er geen aparte stem op de lijst mogelijk, waardoor alle kiezers die de partij als geheel willen stemmen, dan ook vaak hun stem op de lijsttrekker uitbrengen. Dit is overigens ook waarom een stem op de lijsttrekker niet als ‘voorkeursstem’ wordt meegerekend.
Embed from Getty Images
Om buiten de lijstvolgorde verkozen te worden, moet een kandidaat dan ook buitengewoon hard zijn best doen. Om namelijk op basis van voorkeurstemmen verkozen te worden, moet hij of zij 17527 stemmen binnenhalen. Om bovendien het aantal vrouwen te verhogen, moest dit aantal ook behaald worden door een vrouwelijke kandidaat die anders niet verkozen zou worden. Stemopeenvrouw.com stond dus voor een hele opgave, namelijk genoeg kiezers te motiveren om op vrouwen te stemmen die anders dankzij hun positie op de lijst niet genoeg stemmen zouden binnenhalen om verkozen te worden. Met andere woorden: zij moest kiezers aanzetten strategisch op een vrouw te stemmen. Het is dus niet evident dat de vrouwelijke kandidaat van uw keuze zomaar in de Kamer belandt. Daarvoor moet jij, als kiezer, nog 17526 gelijkgestemden hebben.
Hoe succesvol zijn vrouwelijke kandidaten?
Heeft deze poging om de numerieke vertegenwoordiging van vrouwen te verbeteren gewerkt? In strikte zin niet. In de huidige samenstelling is 30% van de verkozenen vrouw, terwijl dat in de voormalige samenstelling 38% was. Maar ligt dat wel aan de kiezer? In mijn vrije tijd analyseer ik graag verkiezingsdata. Om te kijken of vrouwen, naast ondervertegenwoordigd, ook minder populair zijn bij de kiezer, vergeleek ik het gemiddeld aantal voorkeurstemmen voor (verkozen) vrouwen met het gemiddeld aantal voorkeurstemmen voor (verkozen) mannen voor elke positie op de lijst (dat is immers nog steeds de belangrijkste voorspeller van het aantal voorkeurstemmen).

Bron: Kiesraad 2017
De bovenstaande grafieken geven een redelijk eenduidig antwoord: de rode lijn (vrouwen) ligt redelijk consistent boven de blauwe lijn (mannen). Wanneer we rekening houden met de lijstvolgorde, halen vrouwen, met andere woorden, dus doorgaans meer stemmen binnen dan hun mannelijke tegenhangers. Vaak is dit zelfs ongeveer tweemaal zoveel als mannen. Ondanks het feit dat vrouwen vaak minder hoog en minder vaak op de lijst worden geplaatst, zijn ze dus zeker niet minder succesvol. In tegendeel, doorgaans lijken zij zelfs populairder. Dit blijkt overigens ook uit het feit dat drie van de vier kandidaten die zuiver op basis van voorkeurstemmen verkozen zijn (en daar moesten ze 17526 stemmen voor binnenhalen!) vrouwelijk is. Op basis van deze indicaties, lijkt de ondervertegenwoordiging van vrouwen dus niet (voor het grootste deel) aan de kiezer te liggen. En, in lijn met de verwachting van stemopeenvrouw.com, heeft de mogelijkheid voorkeurstemmen uit te brengen de numerieke vertegenwoordiging van vrouwen ten goede heeft gedaan.
Vrouwen zijn niet minder populair dan mannen, maar staan op minder gunstige posities op de kieslijst
Het ligt dus aan de partij?
Deze resultaten suggereren dat de ondervertegenwoordiging niet aan de kiezer ligt. Maar ligt het dan allemaal aan de partij? Deels. Waarschijnlijk is er zowel een bias tegen vrouwelijk kandidaten aan de zijde van de kiezer als aan de zijde van de partij. Uit de voorgaande grafieken blijkt echter dat de rol van de partijen vooralsnog doorslaggevend is. Vrouwen zijn niet minder populair dan mannen, maar staan op minder gunstige posities en zijn op de lijsten toch vaak ondervertegenwoordigd (in Nederland toch, waar er geen gender quota zijn). Dit is overigens niet voor alle partijen het geval. Op het vlak van vrouwelijke parlementaire vertegenwoordiging zien we namelijk veel variatie tussen de verschillende partijen.

Bron: Kiesraad 2017
In lijn met wetenschappelijk onderzoek naar de descriptieve (numerieke) vertegenwoordiging van vrouwen, blijkt bijvoorbeeld uit het bovenstaand figuur dat vooral linkse partijen goed scoren op de genderbalans. Vier partijen hebben daarentegen geen enkele vrouwelijke vertegenwoordiger. Niet toevallig zijn dit allemaal partijen met een relatief beperkt aantal zetels. Uit onderzoek blijkt namelijk ook dat uit te maken in de verkiezing van vrouwen: hoe meer zetels er te verdelen zijn, hoe groter de kans dat vrouwen verkozen worden. De minimum omvang van partijen en het aantal zetels zijn dan weer eigenschappen van het politiek systeem, dat, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, ook bijdraagt aan de kwaliteit van vrouwelijke vertegenwoordiging. Met andere woorden, de ondervertegenwoordiging van vrouwen is het resultaat van een bias aanwezig bij de kiezer, de partijen én het politiek systeem.
Is het dan wel zinvol om op een vrouw te stemmen?
Zeker. Ongeacht het feit dat de invloed van de kiezer in het Nederlandse en het Belgische kiesstelsel beperkt is in vergelijking met die van de partij, heeft het uitbrengen van een voorkeurstem op een vrouwelijke kandidaat een belangrijke symbolische functie. Bovendien zijn politieke partijen naast dragers van ideologieën ook strategen, die de samenstelling van hun lijst zullen laten afhangen van de mate waarin zij denken daar stemmen mee te winnen. De populariteit van vrouwelijke kandidaten kan dus wellicht belangrijke informatie bevatten, waarop partijen zich bij het samenstellen van hun lijst in de toekomst op kunnen baseren. En wie weet: misschien ben jij wel de 17527ste stem die de numerieke vertegenwoordiging van vrouwen in het parlement alvast met die éne zetel verbetert.
Akkoord, misschien gaan er onoverbrugbare verschillen zijn en blijven tussen mannen en vrouwen. En dat is niet noodzakelijk een probleem in elk domein. Maar in de politiek is het dat wel. Voor een institutie dat als doel heeft in gelijke mate de belangen van alle burgers te behartigen, is het namelijk wel degelijk van belang dat het zowel de numerieke als substantieve inclusie van de burger d.m.v. vertegenwoordiging zo goed mogelijk probeert te waarborgen. Wat mij betreft strookt het beargumenteren dat “discriminatie op basis van geslacht” wenselijk is, dan ook met het idee van politieke gelijkheid – een idee dat niet enkel bij feministen als centrale waarde in de democratie wordt uitgedragen. Het is nogal makkelijk om elk betoog voor politieke inclusie af te doen als een “frustratie van nieuwe generatie feministen”, en om die reden de vele empirische en theoretische argumenten die ervoor zijn af te doen als onzin. Dat is een gevaarlijke retoriek. Hier hoort empirisch bewijsmateriaal zwaarder door te wegen en daarbij zijn twee bevindingen wat mij betreft het belangrijkste:
(1) numerieke vertegenwoordiging zorgt voor een betere substantieve vertegenwoordiging
(2) numerieke vertegenwoordiging heeft een symbolisch effect dat ervoor zorgt dat vrouwen zich meer politiek gaan engageren en meer participeren. (Indirect heeft dat laatste ook invloed op de hoeveelheid vrouwen die zich adequaat acht kandidaat te stellen).
Ik onthoud dat volgens u discriminatie op basis van geslacht in de politiek wenselijk is.
Denkt u dat dit in de praktijk dan geen grote gevaren met zich meebrengt voor de positie van de vrouw?
Quota (want daar komt het in de praktijk dan op neer) zijn een goedkope makkelijkheidsoplossing die alleen maar schadelijk kan zijn voor de maatschappelijke perceptie naar de vrouw toe. Het doet afbreuk aan de prestatie, al is het maar in perceptie. Dat kan tellen als ‘symbolisch effect’. Ik ben dan wel geen vrouw, maar hoe dit moet bijdragen aan de ‘zelfzekerheid’ blijft mij een raadsel.
Ik denk wel dat men als overheid veel meer kan doen om de gelijkheid van mannen en vrouwen op de werkvloer, en onder de brede bevolking, alle kansen te bieden. Jammer genoeg is de politiek (en de maatschappij?) niet bereid de hoge kostprijs te betalen die dergelijke maatregelen met zich meebrengen wat maakt dat quota een populair idee is dat men probeert te verkopen als iets … deugdelijk.
En na de quota zal men zien dat er niks verandert is, tenzij negatief, met meer vrouwen die minder serieus worden genomen.
Ter verduidelijking, ik schreef: “Akkoord, misschien gaan er onoverbrugbare verschillen zijn en blijven tussen mannen en vrouwen. En dat is niet noodzakelijk een probleem in elk domein.” — Discriminatie op basis van geslacht in de politiek vind ik dus juist een zeer groot probleem. Voorstellingsvermogen is gelukkig niet nodig om overtuigd te worden door empirisch bewijsmateriaal. Ik hoef niet te fantaseren dat descriptieve vertegenwoordiging in
een aantal gevallen een substantief of symbolisch effect heeft. Dat is namelijk aangetoond (zie o.a. Koning, E. A. (2009). Women for women’s sake: Assessing symbolic and substantive effects of descriptive representation in the netherlands. Acta Politica, 44(2), 171-191; Cowell-Meyers, K., & Langbein, L. (2009). Linking Women’s Descriptive and Substantive Representation in the United States. Politics & Gender, 5(4), 491–518; Celis, K., & Childs, S. (2012). The Substantive Representation of Women: What to Do with Conservative Claims? Political Studies, 60(1), 213-225). Dat maakt wetenschap nu net zo fijn.
Het is geenszins mijn bedoeling geweest om partijen als seksistisch te labelen. Ik ga akkoord met uw argument: descriptieve vertegenwoordiging moet inderdaad afgewogen worden tegen het relatief percentage dat zij moeten vertegenwoordigen (een partij met een 20% vrouwelijke kiezers, zou dan ook 20% vrouwelijke vertegenwoordigers hebben).
Maar helaas volstaat dat argument niet. De bevolking bestaat voor 50% uit vrouwen. Met uitzondering van de Partij voor de Dieren (die slechts 5 zetels heeft) is er geen enkele partij die meer vrouwen dan mannen op de lijst heeft staan. Partij van de Arbeid staat met 50% vrouwen op de lijst op de tweede plaats omdat zij traditiegetrouw pariteit nastreven.
Als we, zoals Thierry Baudet, hypothetisch veronderstellen dat ‘vrouwen een beetje linksig zijn’ en mannen rechts, dan zou men moeten verwachten dat vrouwen in de ene partij oververtegenwoordigd zijn en in de andere partij ondervertegenwoordigd. Dat is niet het geval: ze zijn vrijwel overal ondervertegenwoordigd.
De oorzaak hiervan zit in de omgeving van de recrutering, de structuren (regels van de partij & normen) maar vooral ook in het recruteringsproces (sollicitatie, aspirant kandidaten, kandidaten en vertegenwoordigers). In deze blog bespreek ik enkel de rol van de partijen die als gatekeepers functioneren in de beslissing van de omvang van de numerieke vertegenwoordiging van vrouwen. Maar de wortel van het probleem ligt dieper: bij het politiek zelfvertrouwen van vrouwen en de structuren die allicht vrouwonvriendelijk zijn. Vandaar dat experimenten in het kader van deliberatieve democratie ook zeer waardevol zijn.
Als we dan toch met hypothesen gaan strooien veronderstel ik dat over het algemeen minder vrouwen dan mannen het soort fanatisme vertonen dat nodig is om het op dat toneel waar te maken. U kan die structuren ‘vrouwonvriendelijk’ noemen, maar in dergelijke fanatieke competitie delf je gewoon het onderspit als je dat tempo niet aankan. Merk op dat ik dit fanatiek gedrag niet als deugdelijk bestempel. Het wereldje van de (vaak mannelijke) workaholic is echt niet benijdenswaardig. In dat opzicht zijn vrouwen (en mannen) die kiezen voor hun gezin (of op zijn minst een evenwichtigere werk/gezin balans) vaak beter af dan de man of vrouw die haar of zijn leven fixeert met een 70+ uren werkweek. Wat ik wil zeggen is dat de kans heel groot is dat er echt helemaal niks mis is met het ‘politiek zelfvertrouwen’ van vrouwen. De verklaring van de cijfers moeten ook niet noodzakelijk gezocht worden in een systematische ‘onderdrukking’ van de vrouw. Dat laatste is blijkbaar heel moeilijk te bevatten in het huidige mainstream politieke debat en wetenschappelijke discours. In die zin is mijn hypothese bijna revolutionair(verontschuldig me het sarcasme).
Wat dat betreft sluit uw opvatting naadloos aan op dat van Baudet (Forum voor Democratie: https://www.youtube.com/watch?v=MYDHM3rcZVQ). Uiteraard zijn er verschillende verklaringen voor deze genderkloof in aanbod van kandidaten. één ervan is politiek zelfvertrouwen (internal political efficacy). Met de uitspraak “Wat ik wil zeggen is dat de kans heel groot is dat er echt helemaal niks mis is met het ‘politiek zelfvertrouwen’ van vrouwen.” is een vaak geciteerde misvatting. Onlangs het vraagstuk van de genderkloof in politiek zelfvertrouwen ook onderzocht bij adolescenten, waaruit blijkt dat dit zelfs in het jongste stratum van onze steekproef al systematisch het geval is. Ik denk dat dat met gender-rol socialisatie te maken heeft, waardoor er een mismatch ontstaat tussen het karakter van de politieke instituties en de manieren waarop vrouwen geleerd worden om met conflict en maatschappelijke problemen om te gaan (zie bijv. onderzoek van Bandura of Djupe, Sokhey & Gilbert, 2007) .
Interessante artikels over de gender gap in politiek zelfvertrouwen:
– Gidengil, E., Giles, J., & Thomas, M. (2008). The gender gap in self- perceived understanding of politics in Canada and the United States, Politics & Gender, 4, 535–561.
– Coffé, H., & Bolzendahl, C. (2010). Same game, different rules? Gender differences in political participation, Sex roles, 62(5), 318-333.
“…de manieren waarop vrouwen geleerd worden om met conflict en maatschappelijke problemen om te gaan”
Merk op dat er steeds wordt gezocht naar externe factoren (steeds ongefundeerde hypothesen) die het gedrag van vrouwen moeten verklaren. Terwijl een alternatief steevast bewust genegeerd wordt: ‘De Vrouw’ verschilt van ‘De Man’. Die verschillen worden enkel maar versterkt in een maatschappij waar de keuzevrijheid en emancipatie (‘vrouwvriendelijkheid’) het grootst is. Dit natuurlijk tot grote frustratie van de nieuwe generatie feministen en westerse beleidsmakers die koppig weigeren te aanvaarden dat het nu wel heel erg waarschijnlijk is dat, over de populatie beschouwd, mannen en vrouwen andere prioriteiten hebben, andere accenten leggen, andere levensdoelen nastreven, en andere rollen willen vervullen.Het nastreven van (in mijn ogen) artificiële evenwichten binnen het westerse systeem zal enkel lukken door actief in te zetten op discriminatie op basis van geslacht (vagina IN, penis OUT). Natuurlijk zal men niet de term discriminatie gebruiken maar ‘gender neutraal’ of een andere leugenachtige term.
Graag ook de verdeling aantal mannen en vrouwen per partij. Geeft een beeld van verhouding mannen en vrouwen die een politieke loopbaan nastreven.Dit blijkt nu niet uit de cijfers en is een voor de hand liggende factor ter verklaring van de verschillen. Eigenlijk zou je daarvoor moeten corrigeren. Wie weet kom je dan zelfs tot de vaststelling dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn tov het aantal mannelijke kandidaten binnen een partij. Natuurlijk zit je in dat geval met een boodschap die niet binnen het huidige populair politiek discours past.
Doelt u op gender-verdeling onder de leden van de partij of de kiezers? Beiden zijn moeilijk te achterhalen, bovendien zijn er een aantal partijen (o.a. PVV & Niet stemmers) die geen leden hebben. Een interessant gegeven van de data is dat er een sterk verband is tussen de proportie vrouwen op de lijst als geheel (dat is een keuze waar partijen veel inspraak in hebben) en de proportie verkozen vrouwen in een partij. Dat is een correlatie van 0.76; redelijk sterk dus. Dat impliceert dus dat partijen die weinig vrouwen op de lijst hebben staan, doorgaans ook weinig vrouwen op verkiesbare posities op de lijst hebben staan. Dat pleit denk ik heel sterk voor de invloed van een bias vanuit partijen t.a.v. vrouwelijke kandidaten.
Verhouding aantal mannen en vrouwen binnen de partij. Een kieslijst van een partij die niet discrimineert op basis van het hebben van een penis of vagina zou een weerspiegeling moeten zijn van de demografie binnen haar leden. Bij een significante afwijking zou de partij per definitie het label seksistisch moeten meekrijgen ongeacht of het nu mannen of vrouwen zijn die ‘strategisch’ worden bevoordeeld. Op die manier wordt de kiezer correct geïnformeerd over welke partij echt gender neutraal is.
50plus heeft toch echt twee vrouwen in de Kamer,
Corrie van Brenk en Leonie Sazias.
https://www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/fracties/50plus
hartelijk dank voor de opmerking! De grafiek is aangepast (Stata had 50+ in dataset onterecht aangeduid als missing door verwisseling van komma en punt)