‘Bildung’ in Brussel: Hoe lobbyen hoger onderwijsinstellingen op EU-niveau?

DOOR TOINE PAULISSEN. Het onderwijsbeleid van de EU heeft een belangrijke impact op universiteiten en andere instellingen binnen het hoger onderwijs. Voor deze hoger onderwijsinstellingen (HOI) is het daarom vaak van groot belang om invloed uit te oefenen op Europese beleidsmakers. Op basis van een nieuwe studie die recent gepubliceerd werd in European Journal of Higher Education belichten Toine Paulissen, Bert Fraussen en Steven Van Hecke via welke organisatievorm  HOI’s hun stem laten horen bij de Europese  instellingen. Bundelen ze de krachten in een koepelorganisatie, investeren ze in een meer duurzame aanwezigheid via het openen van een verbindingsbureau in Brussel, of combineren ze beide vormen van individuele en collectieve vertegenwoording?  En hoe maken ze de afweging tussen deze verschillende manieren om hun belangen in Brussel te behartigen?

Geschreven door Toine Paulissen ,sinds januari 2021 aan de slag als doctoraatsbursaal en onderwijsassistent aan het Instituut voor de Overheid. Zijn doctoraatsonderzoek onder promotor prof. dr. Bart Maddens en co-promotor prof. dr. Steven Van Hecke legt zich toe op de (regelgeving rond de) financiering van campagnes bij referenda. In 2021 was hij winnaar van de derde prijs van de Wilfried Martens Thesisprijs voor zijn scriptie over de belangenbehartiging van hoger onderwijsinstellingen aan de Europese Unie.
Toine Paulissen

In september 2019 publiceerde de League of European Research Universities (LERU) Universities and the Future of Europe, een paper specifiek gericht op de instellingen van de EU. Het doel van deze publicatie was om de agenda van de nieuwe Europese Commissie te beïnvloeden en tegelijkertijd nieuw gekozen Europarlementariërs de kans te geven een grondig inzicht te krijgen in het EU-beleid inzake onderzoek, innovatie en onderwijs. De introductie van dit document vermeldt verschillende concrete beleidsdoelstellingen die men wenst te bereiken, zoals extra financiering via de EU-begroting 2021-2027, het vormgeven van de beleidsagenda voor 2019-2024 en het realiseren van een European Research Area.

Dit alles valt niet los te zien van de kerntaak van LERU: onderzoekgerichte HOI’s en hun belangen behartigen op EU-niveau en zo Europese beleidsmakers proberen te beïnvloeden. LERU onderneemt deze belangenbehartiging voor een ledenbestand van 23 universiteiten afkomstig uit 12 Europese landen, waartoe ook de KU Leuven behoort. Meer zelfs; het secretariaat van LERU (LERU Office) is gevestigd aan de Leuvense universiteit.

Daarbuiten maken ook  prominente universiteiten uit het buitenland zoals de Universiteiten van Cambridge, Kopenhagen en Leiden deel uit van dit netwerk. Dit voorbeeld past in een bredere trend, waarbij universiteiten met gelijkaardige belangen de laatste jaren vaker hun krachten bundelen in transnationale associaties om zo hun belangen te behartigen op EU niveau. Andere voorbeelden op dit vlak zijn Young European Research Universities Group (YERUN) en de COIMBRA-groep. Meer recent is er echter nog een ander fenomeen zichtbaar geworden,  zogenaamde  liaison offices of verbindingsbureaus die door HOI’s geopend worden in Brussel in de nabijheid van de Europese instellingen en haar beleidsmakers. De Universiteit Maastricht opende hier in 2010 zelfs een volwaardige campus die o.a. dienst doet als een ‘UM ambassade’, waarbij de universiteit en haar thuisstad actief gepromoot worden in Brussel.

Individuele en collectieve vertegenwoordiging

Ondanks deze ontwikkelingen, hebben de activiteiten van HOI’s  op EU-niveau nog maar beperkte wetenschappelijke aandacht gekregen. Voor een beter begrip van de rol die individuele HOI’s spelen bij het vormgeven van het EU-beleid is het belangrijk na te gaan hoe deze instellingen zich politiek organiseren om hun stem op Europees niveau te laten horen. In een nieuwe studie in het European Journal of Higher Education geven we een eerste analyse van dit vraagstuk door na te gaan hoe actoren in het hoger onderwijs zich organiseren om hun belangen op EU-niveau te vertegenwoordigen. Tegelijk verkennen we de mogelijke motieven achter hun keuzes met betrekking tot de organisationele vorm van vertegenwoordiging.

We maken een onderscheid tussen drie organisatievormen voor belangenvertegenwoordiging: individuele vertegenwoordiging, waarbij een HOI’s een verbindingsbureau in Brussel heeft; collectieve vertegenwoordiging, wanneer een HOI lid is van een vereniging, netwerk of koepelorganisatie; en gemengde vertegenwoordiging, waarbij een HOI individuele met collectieve vertegenwoordiging combineert.

Met behulp van een mixed-methods design hebben we verschillende hypothesen getest over de impact van verschillende factoren op de keuze voor een specifieke organisatievorm, en dat voor de 250 HOI’s die ten tijde van het onderzoek waren ingeschreven in het Europees Transparantieregister. Van deze instellingen hadden er 146 helemaal geen vertegenwoordiging in Brussel. We identificeerden 14 instellingen die kozen voor individuele vertegenwoordiging door een kantoor in Brussel te openen, zoals de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Bergen, terwijl 76 van hen kozen voor vormen van collectieve vertegenwoordiging door lid te worden van verenigingen. Degenen die een kantoor in Brussel hadden, combineerden dit altijd met verenigingslidmaatschap en kozen dus voor gemengde vertegenwoordiging.

Waarom individueel of collectief lobbyen?

Als tweede stap beoordeelden we mogelijke drijfveren achter de gekozen vorm(en) van vertegenwoordiging via een kwalitatieve analyse van semigestructureerde interviews met vertegenwoordigers van zes HOI’s en vier koepelorganisaties. Onze analyse belicht verschillende factoren en onderliggende motieven die de keuzes voor een specifieke vorm kunnen verklaren. Hierbij speelt allereerst de geografische afstand tussen een HOI en Brussel een belangrijke (en enigszins verrassende) rol: hoe verder van Brussel, hoe minder men voor eender welke vorm van vertegenwoordiging kiest, en dus vaker afwezig blijft. Hoewel contra-intuïtief, werd deze uitkomst bevestigd door een vertegenwoordiger van een Cypriotische universiteit, gelegen op een kleine 3000 kilometer van Brussel: afstand bemoeilijkt de vertegenwoordiging, waarbij de specifieke vorm eigenlijk geen groot verschil maakt.  

De belangrijkste factor ligt meer in de lijn van de verwachtingen, namelijk de hoeveelheid financiële middelen die een HOI ter beschikking heeft. Een gebrek aan geld werkt ontmoedigend voor individuele vertegenwoordiging via een kantoor in Brussel, dat een grote en permanente financiële investering vereist. In de plaats daarvan kiezen veel HOI’s voor collectieve representatie via een vereniging of koepelorganisatie, om zo de ‘representatiekosten’ te verdelen en het rendement van hun eigen (beperkte) middelen te maximaliseren.

Naast afstand en financiële middelen wordt de afweging tussen deze vormen van vertegenwoordiging ook beïnvloed door andere, meer onderliggende motieven. Zo kan het doel om de eigen zichtbaarheid en reputatie in Brussel te vergroten, bijdragen aan de keuze voor individuele representatie. Enerzijds kan men zo de eigen wetenschappelijke niches en expertise  promoten. Deze hoopt men vervolgens terug te zien  terug te zien in calls to proposals van de Europese instellingen, wat de kansen verhoogt om succesvolle aanvragen te doen voor Europese onderzoeksfinanciering. Anderzijds hoopt men inzichten uit wetenschappelijk onderzoek te valoriseren door deze kennis meer direct te delen met beleidsmakers, en zo  de kwaliteit en maatschappelijke relevantie van academisch werk extra in de kijker te zetten.

Een ander motief dat een rol speelt bij de keuze voor  collectieve representatie is het verzamelen en uitwisselen van informatie met andere actoren uit de sector. Specifiek gaat het dan over het delen van good practices en kennis omtrent Europese onderwijs- en onderzoeksprojecten in deze sector. Tot slot zijn beleidsmakers niet altijd het doelwit; deze collectieve netwerken en koepelorganisaties zijn ook waardevol om verbindingen te maken met andere Europese universiteiten, en samenwerkingsverbanden op te zetten.  

Instellingen voor hoger onderwijs en EU-beleidsvorming

Onze studie is een eerste blik op hoe HOI’s hun lobbyactiviteiten op EU-niveau vormgeven en belicht de verschillende factoren en motieven die een rol kunnen spelen bij de keuze voor een of meerdere organisatievormen Ons onderzoek toont aan dat instellingen voor hoger onderwijs uitgebreid en in verschillende vormen aanwezig zijn in Brussel, en bevestigt daarmee het belang van belangenvertegenwoordiging op EU-niveau voor deze instellingen.

Noot: deze tekst is een herwerking van een stuk dat eerder verscheen in de European Politics blog van Londen School of Economics.