Oorlog in een heilige stad

DOOR MARIJKE DE BELDER. Ik ben enkele dagen in oorlogsgebied beland. Dat was niet de bedoeling. Toen ik naar Israël vertrok voor een taalkundeconferentie was alles er nog pais en vree.

Geschreven door Marijke De Belder, taalkundige aan Campus Brussel. Deze tekst is een aangepaste versie van een post verschenen op haar blog Het deelwoord.

Israel-2bIn het vreemde zie je het vertrouwde soms stellig klaarder. Op zondag 6 juli 2014 stond ik met een dertigtal taalkundigen op de Mount Scopus, een Joodse enclave op een berg waar de universiteit van Jeruzalem ligt. We zagen de Joodse French Hill die er met de talloze aangelegde bomen uitzag alsof Disney zelf zich ermee gemoeid had. Daarnaast ligt een Arabische wijk. In die wijk heeft men nauwelijks verharde wegen, maar wel een muur om zich heen.

Misschien kwam het door de nabijheid van de Olijfberg, maar mijn blik werd vertroebeld door de balk in mijn eigen oog. Kijkend naar Jeruzalem, schaamde ik me voor Brussel. Ik schaamde me voor de blokken aan de Grootsermentstraat waarin kinderen opgroeien en de containerklasjes waarin ze les volgen. Ik schaamde me voor de stroeve arbeidsmarkt die nauwelijks wil erkennen dat de islamitische studenten die ik onderwezen heb in dezelfde aula zaten als de anderen. Ik schaamde me voor de apartheid die willens nillens een samenleving kan binnenrollen als een modderweg.

Terwijl we op die heuvel stonden, wees de organisator erop dat de onrusten erg overdreven waren in de media. Zoals we konden zien, was er niets aan de hand in de Palestijnse wijk. Vlak nadat hij dat gezegd had, klonk er iets waarvan ik niet weet of ik het een klap of een schot moet noemen.

Het adagium dat er niks aan de hand was, bleef Soundofmusicgewijs over de heuvels rollen. Toch stonden er metaaldetectors op de campus, kregen we een duur hotel in een dure wijk en werden we rondgevoerd met een busje alsof het geen conferentie, maar een reis met een touroperator betrof. Wie het busje miste, kon niet meer binnen op de campus. Wantrouwen geraakt niet door een metaaldetector.

Op dinsdagavond 8 juli werd door de toevloed van soldaten duidelijk dat ik in oorlogsgebied terechtgekomen was. Een mitrailleur doet een negentienjarige er zo jong uitzien dat je onwillekeurig aan pannenkoeken met chocolademelk gaat denken. Opnieuw klonk de mantra dat er niets aan de hand was. Toch moesten we bij een sirene binnen de anderhalve minuut naar de schuilkelder van het hotel gaan. Ons grootste probleem leek de vraag hoeveel pyjama we die nacht zouden aandoen. Het was ontzettend warm, maar niemand wou naakt tussen zijn collega’s in de kelder belanden.

Ons viersterrenhotel sliep die nacht zo vredig als een kerststalletje, beschermd door de jubelende engelen van de Iron Dome. Het valt op dat oorlog nauwelijks kan opvallen, als je maar beschikt over de zegen van de Amerikanen, een strak gedesignde badkamer en misschien een glas prosecco bij het aperitief. Tijdens dat aperitief was er, zo moesten wij vernemen via het wereldnieuws, een raket afgevuurd op de wijk naast ons. Een mens merkt er waarlijk niks van.

Die ochtend las ik dat er ‘s nachts twintig Palestijnen omgekomen waren, waaronder burgers en ook kinderen. Mijn Israëlische collega citeerde me een vroegere Israëlische minister die erop wees dat Israëls buren geen Belgen zijn. (Blijkbaar staan wij tot in het Midden-Oosten als vredelievend en gemakkelijk in de politieke omgang geboekstaafd.) Hij mompelde wat over zelfverdediging. Iets over wij en zij en als er kinderen sterven, dan maar liever aan de andere kant van de muur. Ik kan nog steeds niet geloven dat hij dat werkelijk gezegd heeft. Mijn grootste probleem werd mijn gevoel van medeplichtigheid. Was dit het land dat ik legitimeerde door een conferentie te steunen en waarin ik die week geld uitgegeven had?

De decaan in Brussel deed het nodige om me eerder naar huis te laten komen. Op weg naar de luchthaven zag ik vanuit het taxiraam rookpluimen. Kijkend naar dat landschap, dacht ik met liefde, opluchting en dankbaarheid aan Brussel, waar de buren Belgen zijn. De stad waarin we enkel schuilen voor de regen en waar onze campus zich niet terugtrekt in een enclave op een berg, maar luchthartig stad is in de stad. In het vreemde zie je het vertrouwde soms stellig klaarder.