Let’s talk science: 3 basisprincipes voor wetenschapscommunicatie

DOOR ISOLDE BUYSSE. Wetenschappers hebben het voorrecht om iedere dag opnieuw verwonderd te mogen zijn over de manier waarop de wereld functioneert. Wij hebben vervolgens de maatschappelijke opdracht om die verwondering te delen met het grote publiek. Maar hoe pak je dat het beste aan? Ik ben op zoek gegaan naar antwoorden op de Summer School ‘Let’s talk science’ en heb er drie basisprincipes voor wetenschapscommunicatie ontdekt.

Geschreven door Isolde Buysse. Isolde is onderwijssocioloog en praktijkassistent bij het Centrum voor Sociologisch Onderzoek.  Ze tweet via @IsoldeBuysse.
Isolde Buysse

Isolde Buysse

Alvorens de zomervakantie in te duiken heb ik begin juli deelgenomen aan de Summer School ‘Let’s talk science’ , oftewel ‘Zeg ’t eens’ in het Nederlands. Een gratis (!) interuniversitair driedaags evenement gericht op wetenschapscommunicatie en de bevordering van interactie tussen wetenschappers en het grote publiek. Samen met 500 andere beginnende, en ook iets meer ervaren, onderzoekers heb ik in de plenaire sessies geleerd over storytelling en de relatie tussen wetenschap en media. Daarnaast is er een uitgebreid gamma aan workshops waar iedereen zeker en vast zijn gading vindt. Mediatraining, de zes principes van overtuiging, professionalisering van presentatievaardigheden, stand-up comedy voor wetenschappers,… You name it, they probably have it!

Het evenement heeft op mij een zeer positieve indruk nagelaten. Vooral omdat het totaal niet is wat je van een Summer School verwacht. Vakidiotie is hier helemaal niet aan de orde, de deelnemerslijst beslaat immers het volledige wetenschappelijke spectrum. Zo heb ik, een onderwijssocioloog, het cursuslokaal gedeeld met onder andere een apotheker, enkele natuurwetenschappers, een moraalfilosoof, communicatiewetenschappers, psychologen, een wiskundige en een rechtsgeleerde. Bijgevolg is de manier van communiceren op zo’n event helemaal anders dan op het jaarlijkse congres van je eigen vakgebied. Uitdagender. Jezelf en het topic van je onderzoek voorstellen aan newbies in het genre vergt immers heel wat nadenken en zelfreflectie. Alvast een goede eerste oefening in wetenschapscommunicatie als je ’t mij vraagt. Proficiat aan de organisatoren, missie 1 volbracht.

Aan het eind van de rit zijn er drie basisprincipes voor wetenschapscommunicatie naar het grote publiek die nog lang in mijn hoofd zullen nazinderen. Drie richtlijnen die makkelijk te onthouden zijn, toepasbaar zijn in quasi elke mogelijke onderzoekcontext en die kunnen aangewend worden door beginners en gevorderden. Het zou dan ook oneerlijk zijn om zulke universeel interessante bevindingen helemaal voor mezelf te houden.

#1 Tell us a story

Academisch taalgebruik kenmerkt zich door objectiviteit, neutraliteit en voorzichtigheid. Communicatie binnen wetenschappelijke kringen staat gelijk aan efficiënt, genuanceerd en methodologisch correct berichten over de laatste bevindingen. En dat is allemaal prima, maar het boeit het grote publiek voor geen meter. Wetenschappers zijn het niet gewoon om met emoties en een kleurrijke woordenschat over hun onderzoek te spreken, maar het is net die passie die Jan-met-de-pet het meeste aanspreekt.

Beperk je verhaal tot één kernboodschap, wees authentiek en spreek de taal van je publiek.

Herinner je de verhalen die grootvader vroeger steevast vertelde als je op bezoek ging? Of de spookverhalen van de troepleiders rond het kampvuur? Er gaat vast en zeker ergens een belletje rinkelen. Sagen, mythen, fabels en parabels gaan allemaal al honderden of duizenden jaren mee. De mens luistert graag naar verhalen en de traditie van vertellen is wellicht de oudste methode ter wereld om kennis te delen. Gebruik dat ingebakken verlangen van de mens om te luisteren en verwonderd te worden.

Beperk je verhaal tot één kernboodschap, wees authentiek en spreek de taal van je publiek. Als je daarenboven ook nog wat denkwerk verricht om de toehoorder een pakkende analogie of een sterk visueel beeld mee te geven dan hangt het publiek gegarandeerd aan je lippen. Nog niet onmiddellijk klaar voor een sprong in het diepe? Geen probleem, het kan ook stap voor stap. “Oma, mag ik je mijn onderzoeksopzet even uitleggen?” Oefening baart kunst.

#2 Paint us a picture

shutterstock_156648317

“Een foto zegt meer dan 1000 woorden, maar blijf uit de buurt van stock images”

Een foto zegt vaak meer dan duizend woorden. Op voorwaarde dat het een goede foto is welteverstaan. Dit betekent dat je het best zo ver mogelijk uit de buurt blijft van stock images. We kennen deze beelden allemaal, zo zijn er bijvoorbeeld heel wat foto’s van gezinnen beschikbaar die rechtstreeks uit een tandpastareclame lijken te komen. Een moeder waar de tijd geen vat op heeft, vader die er superfit uitziet, en twee schatten van kinderen – jongen en meisje – uiteraard. En als het even kan ook nog een golden retriever. Prachtig plaatje, maar ook totaal ongeloofwaardig.

Het publiek is ook hier op zoek naar authenticiteit en emotie. Echte foto’s in echte situaties. Als ze het beeld geloofwaardig vinden zullen ze ook jou als onderzoeker sneller geloofwaardig achten. Zorg er trouwens voor dat de foto’s die je gebruikt van goede kwaliteit zijn, uitvergrote pixels zijn een duidelijke no go. In het digitale tijdperk van koning smartphone heeft quasi iedereen steevast een semiprofessionele camera op zak.

Ben jij een echte creatieveling? Dan kan je ook al tekenend aan de slag. Met een schetsboek, wat pennen en een doos kleurpotloden raak je al een heel eind. Visual note taking beroept zich op het combineren van woorden en beelden om tot een beter begrip van de materie te komen. Deze techniek helpt jou, en je publiek, de coördinatie tussen de linker- en rechterhelft van je brein te optimaliseren. Een mix van kennis en redevoering met fun en creativiteit zorgt ervoor dat de boodschap blijft plakken.

#3 Get out there and do it

Je hebt je verhaal en je hebt een pakkend beeld om het te illustreren. Prima zo. En wat nu? Trek je stoute schoenen aan en ga de wijde wereld in. Er zijn talloze mogelijkheden om je resultaten met de buitenwereld te delen, de ene al wat laagdrempeliger dan de andere. Twitter zorgt voor een snelle verspreiding van je verhaal binnen je bestaande community en je volgers kunnen jouw verhaal op hun beurt verder verspreiden. Geen schrik van de camera? Maak een origineel YouTube-filmpje en zie het viraal gaan op het web. Kruip je vlot in je pen? Schrijf een blogpost of stuur een persbericht uit. KU Leuven blogt en de nieuwsdienst helpen je vast graag op weg. Of toch eerder een podiumbeest? Ga de battle aan op een science slam of pitch je onderzoek op het eerstkomende TEDx evenement. Wil je graag een volgende generatie inspireren dan is de kinderuniversiteit misschien wel iets voor jou. Op de overzichtspagina inzake wetenschapscommunicatie voor onderzoekers vind je vast wel een format dat bij je past.

Wie de sprong waagt om uit z’n comfort zone te treden krijgt er vast en zeker heel wat voldoening voor terug.

“Out of your comfort zone is where the magic happens”

Wetenschappers hebben het voorrecht om steeds opnieuw verwonderd te mogen zijn over de manier waarop de wereld functioneert. Het is aan ons om die verwondering te delen met het grote publiek. En ja, bij velen van ons gaat het tegen onze natuur in om op de voorgrond te treden en vaak voelen we ons het beste thuis in de coulissen van het schouwtoneel. Maar wie de sprong waagt om uit z’n comfort zone te treden krijgt er vast en zeker heel wat voldoening voor terug.


Eén reactie

  1. Dank voor je bijdrage, Isolde. In de kern gaat deze discussie terug naar de vraag of onderzoek wordt gedaan voor de kleine peergroep die al insider is en geen ‘plaatjes’ nodig heeft, of het breed publiek van collega’s uit andere disciplines en ‘gewone’ mensen die iets met de onderzoeksresultaten kunnen in de practijk. Hoewel toegepast onderzoek sowieso meer communiceerbaar is naar derden, heeft ook fundamenteel onderzoek inderdaad meer behoefte aan goede communicatie. ‘Intelligentie’ en ‘Waarheid’ hebben idd vaak een communicatieprobleem. Vaak is dat omdat 1) het onderzoek slecht een kleine bouwsteen vormt in een groot kennisdomein dat ze dus (gedeeltelijk) mee moeten nemen in de communicatie om de eigen bijdrage te situeren; 2) het onduidelijk wie de non-peer doelgroep of interest wel precies is. Het is moeilijk en ook niet altijd nodig om micro-kennis naar een macro-publiek te brengen.


Reacties zijn gesloten.