Waar is de wortel? Pleidooi voor een ‘honours programme’

DOOR MANUEL SINTUBIN. Bijna een klassieker bij de aanvang van het academiejaar is de opflakkerende discussie rond de teleurstellend lage ‘slaagcijfers’ van eerstejaarsstudenten aan de universiteiten, of correcter verwoord, de tegenvallende ‘studie-efficiëntie in de eerste studiefase van de driejarige bacheloropleiding’. En om deze ‘slaagcijfers’ te doen toenemen, kijkt men – tot op zekere hoogte terecht – doorgaans naar de instroom, met voorstellen gaande van niet-bindende oriëntatieproeven, ijkingstoesten, tot zelfs de toegang tot de universiteit beperken met bindende toelatingsexamens. 

Geschreven door geoloog Manuel Sintubin. Hij blogt over geologie en tweet via @ManuelSintubin.
© KU Leuven - Rob Stevens

© KU Leuven – Rob Stevens

Deze discussie kent ook telkens een voorspelbare ontknoping met het credo van de democratisering van het hoger onderwijs en dus het vrijwaren van de vrije toegang voor elke jongere tot een universitaire opleiding. Het maximaal haalbare lijkt een vrijblijvende test, waarvan men uiteindelijk de vraag kan stellen of het sop de kool waard is.

Maar eenmaal de student een universitaire opleiding aanvat, verwachten we eigenlijk niet veel meer van hem of haar. We vragen immers enkel dat de student credits verzamelt, 180 studiepunten voor een bachelordiploma, 60 of 120 voor een masterdiploma. En dit door, in het beste geval, een 10 op 20 te halen voor het bewuste vak, of zelfs, met inzet van toleranties, door een 8 of 9 op 20 te halen. De student mikt op de 10, dan weer met succes, dan weer niet. Soms lijkt het wel alsof de student een kansspel aan het spelen is. En blijkbaar lijkt de student ook meer en meer geen graten te vinden in dit streven naar middelmatigheid, zoals recent blijkt uit het pleidooi van Jeroen Van Baar in zijn boek ‘De Prestatiegeneratie’ (zie Prestatiegeneratie: “Streven naar de top maakt heus niet gelukkig, De Morgen, 25.01.2014).

Maar ligt het probleem ook niet ten dele bij ons? De student wordt immers niet meer echt uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen … en is dat nu net niet wat we aan de universiteit graag zouden zien gebeuren? In plaats van enkel naar het zo goed mogelijk oriënteren van de instroom te kijken om de studie-efficiëntie te verbeteren, moeten we misschien ook eens durven nadenken over een manier om de eerstejaarsstudenten een ‘wortel’ aan te bieden om zo goed mogelijk te presteren, en niet zomaar voor de 10 te gaan, maar om zich te onderscheiden (14/20), of zelfs meer. Hoe kunnen we de student intrinsiek motiveren om meer te doen wat strikt nodig is?

We zouden bijvoorbeeld vanaf de tweede of derde studiefase in de bacheloropleiding een honours programme kunnen aanbieden voor de best presterende studenten. Dit kan bijvoorbeeld onder de vorm van zeer aantrekkelijke minoren in de bacheloropleiding, zowel binnen de eigen discipline als over verschillende disciplines heen. Of in een latere fase kan bijvoorbeeld gekozen worden voor een selectieve toegang tot specifieke onderzoeksmasters. Uiteindelijk halen alle studenten binnen een opleiding hetzelfde bachelor- of masterdiploma, of ze nu het ‘klassiek’ programma of het honours programme doorlopen. Maar de ‘wortel’ van een exclusief honours programme zou elke student moeten kunnen aanzetten om van bij de aanvang van zijn studies de lat voor zichzelf zo hoog mogelijk te leggen, zich te onderscheiden en excellentie na te streven. Want excellentie is nu eenmaal wat we aan een universiteit beogen, zowel in onderzoek als in onderwijs.

(c) KU Leuven - Rob Stevens

(c) KU Leuven – Rob Stevens


6 comments

  1. Dank aan Laurens Soenen om ons deze ontluisterende spiegel voor te houden.
    Toch een duidelijke oproep om van bij de aanvang van de studies ook volop aandacht te besteden aan de opties die ‘normaal’ tot ‘goed’ presterende studenten, die ‘slagen’ in de eerste zittijd, hebben. Inderdaad, ook deze studenten – misschien zelfs meer dan de anderen – hebben nood aan dat ‘schouderklopje’ en aan een motiverende feedback.
    Trouwens, zijn net die ‘extraatjes’, waaronder mogelijk een ‘honours programme’, niet datgene waarmee competenties verworven kunnen worden, waarmee de afgestudeerde het verschil kan maken op de arbeidsmarkt?

  2. De nivellering heeft meerdere oorzaken. Het probleem zit zo diep geworteld dat er boeken over geschreven kunnen worden. Ik wil me hier beperken tot een reactie op het concept van een ‘honours programma’ en de houding vanuit de universiteit naar eerstejaarsstudenten toe.

    Twee jaar geleden zette ik mijn eerste stapjes in het hoger onderwijs. Met bijzonder veel enthousiasme om mij verder te ontwikkelen begon ik aan mijn studies. De universiteit als bron van intellectuele ontplooiing. Jammer genoeg werd ik bij de openingsredes meteen met mijn voetjes op de grond gezet.

    Vanuit de academische wereld wordt te veel vanuit het perspectief van de niet-slagende (of via tweede zit slagende) student gekeken. Ik kreeg een heleboel informatie over flexibele studieprogramma’s, herexamens en toleranties, maar bleef vooral op mijn honger zitten. Ook tijdens het verdere verloop van mijn studies stapte ik na elke informatiesessie over de examenregeling, het Erasmus-programma of het Master-aanbod met een ongemakkelijk gevoel naar buiten. Waarom wordt de normaal presterende student constant over het hoofd gezien?

    De uitzondering (niet slagen resp. tweede zit) is tot de algemeen aanvaarde regel uitgegroeid. Een normaal traject blijkt nu de uitzondering en verdwijnt naar de achtergrond.

    Ik weet niet of een honours programma voor extra motivatie zal zorgen. Het idee vind ik op zich uitzonder aantrekkelijk, maar het is net zoals bij onbetaalde stages: wat koop je ermee? Jammer genoeg bepaalt de arbeidsmarkt voor een groot stuk het onderwijsbeleid. De gedachte dat universiteiten tot diplomafabrieken uitgegroeid zijn, heeft zich ook in het brein van de studenten genesteld. “Waarom een 18/20 behalen? Voor mijn toekomstige werkgever telt louter het diploma, niet de behaalde cijfers.”

    Dat is de realiteit. In de huidige economische context is het zelf voor academisch opgeleiden moeilijk om aan een job te geraken. Daarnaast wordt bij sollicatiegesprekken steeds meer belang gehecht aan competenties die niet op een universiteit aangeleerd worden. Een diploma is noodzakelijk, maar blijkt niet het wondermiddel op de arbeidsmarkt. Studenten zien dat ook in.

    Een bemoedigend woordje of schouderklopje voor vlijtige studenten zou – wat mij betreft – al wonderen doen. Naast de examenbesprekingen, waar geslaagde studenten meestal niet naartoe komen, zou een persoonlijk positief gesprek met de docent fijn zijn.

    Een kwartiertje, langer hoeft dat niet te duren. Maar wel met een aantal heel nuttige tips gekruid. Hoe ziet de docent de toekomst van de student in kwestie? Hoe kan de student zichzelf in zijn vakgebied blijven ontwikkelen? Hoe kan hij naast zijn studies extra troeven verzamelen?

    Ten slotte zou onder collega’s of richting de arbeidsmarkt ook eens over naarstige studenten gesproken kunnen worden. Met goede resultaten in de spotlights van toekomstige werkgevers komen: dat zou voor een heuse motivatieboost zorgen.

    Spijtig genoeg, want moet onderwijs in dienst van de economie staan? Dat is een andere discussie.

  3. Toch lijkt me een goede monitoring van de instroom ook van groot belang. Om minstens 2 redenen:

    1) is het niet op z’n minst de verantwoordelijkheid van een onderwijsinstelling om er voor te zorgen dat instromers waarvan we op voorhand kunnen zeggen dat ze weinig kans maken om te slagen in het eerste jaar (bv dmv een test) hiervoor waarschuwen. Enerzijds besparen we hiermee de toekomstige student misschien een demotiverende ervaring en anderzijds mogen we niet vergeten dat studeren heel wat geld kost (aan ouders en samenleving)

    2) het is belangrijk dat iedereen die een redelijke kans maakt om te slagen ook toegang krijgt tot hoger onderwijs maar iedereen zomaar laten instromen heeft tot gevolg dat er (zeker in een eerste jaar) heel wat didactische tijd/moeite gestoken wordt in grote groepen studenten. Een deel van deze didactische inzet wordt dus aangewend om een groep studenten, waarvan we weten (bv dmv een test) dat ze weinig kans maken om het 2e jaar te halen, te begeleiden. Dit is jammer voor de docenten/assistenten maar ook voor de mede-studenten die misschien beter onderwijs hadden kunnen krijgen in een kleinere groep.

    Het lijkt me dan ook essentieel dat een onderwijsinstelling potentiële instromers helpt de best mogelijke studierichting en/of vorm van hoger onderwijs te vinden.

    Uiteraard staat dit niet in de weg dat een universiteit zoekt naar manieren om studenten te motiveren het beter te doen dan goed genoeg. Als is een honours programme uiteraard terug een extrinsieke motivatie eerder dan een intrinsieke.

  4. Goed en uiterst relevant stuk, Manuel. Ik vraag me tegelijk ook wel af of dit ook niet een heel academische benadering is van de wortel. Veel studenten zullen zich meer aangesproken voelen door een elders-inzetbare wortel (cf. de transferable skills die we bij doctorandi zouden willen hebben). Bovendien ben ik zelf ook meer gewonnen voor een gradueel eerder dan een categorisch (distinctief) systeem omdat je nu een eerste klasse en tweede klasse creëert met dit voorstel, wat misschien problematisch is voor de goede studenten die net niet de cut-off halen. Verlies je bij hen net door deze wortel niet aan motivatie juist omdat ze het net niet haalden?
    Misschien kunnen we trouwens ook binnen ons huidige programma het al beter doen. Maken we wel duidelijk genoeg wat voldoende is en wat goed is? Naar mijn aanvoelen was dat vroeger toch meer het geval (zonder te willen vervallen in een “vroeger was het beter” want dat was het niet). Hoe onrechtvaardig een student het toen ook kon vinden, het was tenminste duidelijk dat een 10 of 11 ook niet echt goed was. Had je herexamens, dan moesten ook al die 10’en en 11’en opnieuw. Het legde tenminste de psychologische ondergrens al op 12/20 voor veel studenten.


Reacties zijn gesloten.