DOOR MANUEL SINTUBIN. Dat de onderzoeksoutput van een onderzoeker dient te worden geëvalueerd, stelt niemand in vraag, zeker niet binnen de academische wereld. Zo objectief mogelijke evaluaties zijn immers onontbeerlijk wanneer moet geoordeeld worden of een onderzoeker geschikt is voor een onderzoeksmandaat, of een docent in tenure track wordt toegelaten tot het vaste academische kader, of een professor een bevordering verdient. Alleen is de vraag hoe deze evaluatie gebeurt en op basis van welke criteria en parameters.
De evaluatie van de onderzoeksoutput aan universiteiten is de laatste decennia op een sluipende manier geëvolueerd naar een systeem met een excessieve en eenzijdige focus op de individuele publicatieoutput in internationaal hoog aangeschreven (high impact) tijdschriften. Deze evaluatie is uiteindelijk gereduceerd tot een aantal cijfertjes, zoals aantal publicaties, aantal citaties, h-index, enz. Tot welke uitwassen dit allemaal kan leiden, is recent al uitvoering aan bod gekomen in de media (bv. wetenschapsfraude). Een dergelijk evaluatiesysteem – eigenlijk een systeem van permanent opbod naar steeds meer – leidt tot een moordende ratrace bij jonge onderzoekers, zoals blijkt uit hun recente noodkreet via het platform Actie Hoger Onderwijs, tot een onhoudbaar spagaat tussen onderzoek en onderwijs bij jonge tenure track docenten, en tot frustratie en demotivering bij ‘oudere’ hoogleraren.
Deze enge gelijkstelling van onderzoeksoutput met publicatieoutput, volledig gevangen binnen de ivoren toren van het eigen academische wereldje, hoort misschien ook niet meer thuis in de multimediale, open wereld van de 21ste eeuw. Kwalitatief hoogstaande onderzoeksoutput beperkt zich niet meer tot publicaties in een beperkt aantal, prestigieuze toptijdschriften, maar kent vele gezichten, gaande van blogs waarin het belang van het onderzoek ook voor de leek toegankelijk wordt, over handboeken waarin het onderzoek vertaald wordt naar het universitaire onderwijs, onderzoeksgebaseerde opiniestukken in kranten, beschikbaarheid als expert voor de media, tot actieve speler in het maatschappelijk debat. Dit zijn immers allemaal kwaliteiten die de maatschappij van vandaag uiteindelijk van de onderzoeker verwacht.
Laten we de evaluatie daarom over een totaal andere boeg gooien. Laten we werk maken van een academisch portfolio, waarvan de onderzoeker zelf eigenaar is, en waarin de onderzoeker zelf aanbrengt onder welke vorm zijn onderzoek een kwaliteitsvolle ‘impact’ heeft. Terwijl de ene onderzoeker zich kiplekker voelt onder een moordende publicatiedruk, voelt een andere onderzoeker zich misschien meer geroepen zijn onderzoek maatschappelijk te vertalen in een beleidsvoorbereidend white paper. Laten we met de individuele onderzoeker in dialoog gaan en op een transparante manier afspreken hoe zijn onderzoeksoutput het best tot zijn recht kan komen, in plaats van elke onderzoeker in eenzelfde, extern opgedrongen, keurslijf van de publicatieoutput te wringen. Het resultaat zal een gemotiveerde onderzoeker zijn, die zelf terug het roer in handen heeft.
Een academische portfolio vraagt veel van de onderzoeker, maar hij zal er met plezier aan werken, net omdat hij dan met zijn echte onderzoekskwaliteiten kan uitpakken. Een academische portfolio vraag ook veel aan zij die moeten beoordelen. Men zal zich immers niet meer kunnen verstoppen achter de cijfertjes. Maar zijn onze onderzoekers deze inspanning uiteindelijk niet waard?
Sterk idee. Maar waarom niet onmiddellijk de kans grijpen om het huidige concept van het ‘onderwijsportfolio’ hier in in te bedden en dit academisch portfolio voor iedereen verplicht te maken, ongeacht hun rank in de hierarchie? Ik ben alvast voor! Moeten we zeker terug oppikken op een bepaald moment.
Dit is op EarthlyMatters herblogd.