DOOR JANNES VAN LOON. Geïsoleerde campus-gebouwen buiten de stad doen meer kwaad dan goed. Het is veel beter voor de samenleving, en ontwikkeling van studenten en bedrijvigheid om universiteitsgebouwen te mengen met andere functies. Wetenschapspark Arenberg in Heverlee, ontwikkeld in de jaren zestig, is dan ook anno 2015 rijp voor een grondige transformatie.
In haar boek ‘The Life and Death of Great American Cities’ fileert journalist Jane Jacobs het in de jaren zestig dominante denkbeeld in de ruimtelijke planning waarin de auto superieur is en de verschillende functies van wonen, werken, verkeer en ontspanning strikt gescheiden ontwikkeld worden. Dit symboliseert ook een periode waarin wetenschappers, gehuld in witte jassen, het noodzakelijk achten de wetenschap strikt te scheiden van de samenleving: de ivoren toren vervormd tot een buiten stedelijke campus! Een denkwijze versteend in het Wetenschapspark Arenberg: grauwe, slecht bereikbare betonnen kolossen die er alles aan doen om niet-KU-ers af te schrikken.
De strijd van Jacobs richtte zich specifiek tegen de meest dogmatische technocraat, stedelijke planner Robert Moses. In zijn visie “cities are created by and for traffic” en burgers “do not know what is in their own interest”. Het door Jacob’s geleide burgerverzet stopte het aanleggen van autosnelwegen dwars door Manhattan.
In haar werk toont Jane Jacobs ook hoe succesvolle stedelijke economieën alleen kunnen floreren in gebieden waarin verschillende functies fijnmazig met elkaar verbonden zijn. Het toverwoord daarbij is diversiteit, niet alleen van functies, maar ook van verschillende soorten mensen die meerdere delen van de stad op verschillende tijden bezoeken. Levendige straten zijn essentieel voor innovatie en succesvolle stedelijke economieën.
Ook hebben tegenwoordig bedrijven vaak de neiging om te clusteren in de buurt van andere bedrijven waarbij third spaces – semi-publieke ruimten, zoals cafés, congrescentra en restaurants – belangrijk zijn voor onderling contact en kruisbestuivingen. Het faciliteren van face to face contacten is essentieel voor stedelijke economieën en succesvolle third spaces zijn de lijm voor de netwerkmaatschappij.
De functies rondom de campus in Heverlee zijn strikt gescheiden zodat het ’s avonds heel druk is op het sportcomplex maar uitgestorven rondom de bedrijf- en universiteitsgebouwen.
Deze lijm is in Heverlee geheel afwezig. Op loopafstand zijn alleen door Alma gerunde cafetaria’s die hun raamcontract optimaal benutten door geen euro teveel uit te geven aan zaken als inrichting en sfeer.
Uit interviews van studenten met bedrijven op en rondom Wetenschapspark Arenberg kwam naar voren dat dit ontbreken van functionerende third spaces een groot gemis is. De kans op toevallige nieuwe contacten is in deze onstedelijke omgeving nihil. Ook zijn er weinig plaatsten waar interessante dingen gebeuren en mensen uit verschillende bedrijven en instellingen informeel bij elkaar kunnen komen. Tot slot zijn de functies rondom de campus in Heverlee strikt gescheiden zodat het ’s avonds heel druk is op het sportcomplex maar uitgestorven rondom de bedrijf- en universiteitsgebouwen.
Bange stedelingen
Naast economische bedrijvigheid stimuleren verminderen gemengde, open steden ook de (onnodige) angst voor onbekenden. Zoals stadsocioloog Lyn Lofland beschrijft in ‘A World of Strangers’ ontwikkelen stedelingen doordat ze continu met vreemden geconfronteerd worden allerlei vaardigheden om elkaar te verdragen. Door deze verdraagzaamheid neemt het gevoel van angst voor de ander zienderogen af zodat mensen vrijer kunnen voortbewegen. Getrainde stedelingen hoeven zich niet van de samenleving af te schermen via private, afschermde bubbels en gesteriliseerde omgevingen zoals auto’s, bewakingcamera’s, preventief fouilleren, eigen erven en gated communities omdat ze weten dat in ‘de ander’ geen gevaar schuilt.
Het Amerikaans stedelijk landschap is ontwikkeld naar het tegenbeeld, asociale grootstedelijke gebieden die segregatie uitademen. Het inkomen (van de ouders) bepaalt waar kinderen naar school kunnen. Voor mensen met een laag inkomen en zonder auto is werk onbereikbaar. Maar, aangezien deze ‘ander’ niet ‘gezien’ wordt hoeft voor hun ook niet gezorgd te worden. Zo rest voor de miljoenen Amerikanen die het niet hebben gemaakt een tentje, trailer of plek onder een brug.
De Belgische situatie is lastig vergelijkbaar met de Amerikaanse, zo functioneert het openbaar vervoer aardig en zijn absolute afstanden klein. Desalniettemin leeft de Belg vrij gesegregeerd en zijn enkele elementen van bovenstaande problematiek waarneembaar.
Zo liet onderzoek van Schuermans & De Maesschalck (2007) zien dat veel Belgische, witte plattelandsbewoners stedelijkheid koppelen aan vreemdelingen, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens. Dit beeld weerhoudt hen de stad te gebruiken omdat daar “allemaal vreemdelingen [zijn]. Ik voelde mij daar niet goed en ik zeg kom, we zijn hier weg”.
Leuven is nu niet bepaald het voorbeeld van een gemengde, diverse stad. Slechts 3,7% van de woningvoorraad bestaat uit sociale huur. Hierdoor is de kans voor studenten, en medewerkers van de campus in Heverlee, zeer klein dat zij dagelijks ‘geconfronteerd’ worden met daadwerkelijk andere stedelingen. Sterker nog, de waarschuwingspalen in het bos maken iedereen er op attent dat bij ‘mogelijk gevaar’ een knop ingedrukt kan worden waarbij de campus bewaking te hulp zal schieten. Studenten ontwikkelen hun ideeën over de maatschappij in een sterk gesteriliseerde omgeving, ver weg van de strubbelingen in de Belgische maatschappij die wel zichtbaar worden in de grootstad.
Studenten ontwikkelen hun ideeën over de maatschappij in een sterk gesteriliseerde omgeving, ver weg van de strubbelingen in de Belgische maatschappij.
Hoe anders ontwikkelen studenten (en universitaire medewerkers) zich in meer gemengde steden? Daar zijn interacties met daadwerkelijk anderen veel talrijker, waardoor studenten zich op sociaal terrein veel breder ontwikkelen. Een bepaalde kennis van en het liefst ook een tolerantie voor andere culturen heeft niet alleen maatschappelijk belang, het is ook een niet te onderschatten kwaliteit in een globaliserende arbeidsmarkt.
Oplossingen
Natuurlijk, bovenstaande processen zijn veel ingewikkelder dan hier kort belicht. Desalniettemin kan de KU Leuven een veel positievere rol spelen voor de ontwikkeling van Leuven en studenten dan zij nu doet. Zeker gezien het grote grondbezit en de brede opvatting van haar taken waaronder blijkbaar ook het ontwikkelen van dure studentenkoten valt.
De KU Leuven kan bepaalde nieuwe gebouwen strategisch plaatsen om de fysieke omgeving te diversifiëren en openen voor niet KU-ers. Het is dan wel belangrijk te erkennen dat mensen graag bij hun ‘soortgenoten’ willen wonen en dat het mengen van functies op gebouwen niveau onpraktisch is. Het eindbeeld zou dan kunnen bestaan uit homogene gebouwen in heterogene wijken waarbij de (semi)openbare ruimte zo wordt ingericht dat deze gebruikt wordt door zoveel mogelijk verschillende groepen mensen op zoveel mogelijk verschillende tijdstippen.
In de plint, op de begane grond langs de straat, zou veel meer ruimte moeten komen voor semipublieke ruimten – zoals cafés, debatruimten en broodjeszaken – die kunnen uitgroeien tot third spaces. Maar ook, de al aanwezige faciliteiten, zoals de Arenberg bibliotheek – nu door een hoge muur afgesloten van de boze buitenwereld -, zouden zich veel meer open kunnen stellen voor leden van buiten de KU-gemeenschap. En, aangezien er nauwelijks sociale huurwoningen buiten het Leuvense centrum zijn kunnen er (grote) stukke grond worden uitgegeven voor de bouw van sociale huurwoningen. Dus, stop met bouwen los van het stedelijk weefsel. Bouw alleen nog nieuwe, meer gemengde wijken, zowel qua functies als qua mensen.
Dank voor je heel terechte analyse Jannes. Een unief hoort te staan tussen de mensen met haar kennis voor de mensen. Planologisch kan de KU Leuven dus moeilijk van een topcampus spreken. En inderdaad, in huis blijft het potentieel brede forum tussen academische kennis en zakelijk beheer grotendeels onderbenut. Een gemiste kans!
Nu Arenberg is complexer. Buiten de kantooruren is het een dode ruimte die schreeuwt om meer activiteit. Maar sinds de jaren zestig wordt in essentie een landelijke omgeving stuksgewijs verstedelijkt zonder een inspirerende ruimtelijke visie (Arenberg IIIbis, Imec, sportkot). Ze verliest zienderogen haar hoge natuurwaarde. Nochtans is deze groene vinger een kernelement voor het goed functioneren en aantrekkelijk zijn van Leuven. Zoiets doet pijn.
Dank voor de vele instemmende reacties zowel via email als hierboven, hopelijk sijpelen deze ook door binnen de KU Leuven.
Om Hilde te citeren, hopelijk gaat de KU Leuven zichzelf realiseren dat zij een belangrijke actor is in het vorm geven aan het stedelijk landschap en wordt de KU Leuven zich meer bewust van de daar aan gerelateerde verantwoordelijkheden.
In de praktijk is hier helaas geen enkele indicatie voor. Zo werden belangrijke professoren in de ruimtelijke ordening die dagelijks voor de KU Leuven werken in het ‘Kasteel’ genegeerd bij de plannen om groen in ‘hun’ achtertuin te transformeren in lelijke parkeerplaatsen (zie http://www.petities24.com/het_kasteel_ontbloot )
Ik sluit me er zeker bij aan. Maar laat dan aub de bomen, die er al veel langer dan u en ik staan, ook staan. Zeker al er enkel maar een parking in de plaats moet komen, terwijl er vlakbij een wei redelijk ongebruikt bijligt. Vermoedelijk zijn er redenen voor, maar dan nog …
Ik ga ook volledig akkoord met de analyse. Belangrijk is het bredere punt te onderstrepen: de ruimtelijke ontwikkeling van de KULeuven moet gezien worden als onderdeel van een stedelijke ontwikkeling, niet als iets dat alleen de KULeuven aangaat. De interactie en mengeling met andere functies waarvoor Jannes Van Loon pleit kan alleen maar gebeuren als de KULeuven zichzelf beschouwt als een belangrijke stedelijke actor in Leuven, die mee vorm geeft aan de stad als geheel. Dat besef en die aanpak zijn momenteel niet dominant…
In de weekends de parkings openstellen voor andere gebruikers zou bijvoorbeeld al iets zijn. Daar is ook op de campus in Heverlee vraag naar vanwege een ruim publiek (wegens de wandelmogelijkheden ondermeer).
U hebt volledig gelijk, maar de problematiek is natuurlijk al jaren, zoniet decennia gekend. Als student schreef ik hier zelf reeds een artikel over in de jaren 80 voor één van de studentenbladen van toen …
Een oprichten van diverse eetgelegenheoden en/of koffiebars zou al veel helpen, alsook een meer “pleintjes”achtige inrichting van sommige van de grote graspleinen. Wat me ook steeds verbaasd heeft op een universiteitscampus is het ontbreken van een deftige boeken/dagbladenhandel. Weliswaar is er een klein filiaaltje van ACCO, maar dat is volledig gericht op studentencursussen.
Stel dat een grote warenhuisketen genre Delhaize/Carrefour/… een filiaal op de campus zou hebben. Velen onder ons zouden daar hun inkopen doen vooraleer huiswaarts te gaan. Ook hier ligt een gemiste kans.
Als laatste een plaats waar je geschenken van de KULeuven kan kopen. Daar is veel vraag naar vamwege buitelnalndse bezoekers. We laten dit nu gewoon liggen.
Ik ben het helemaal eens met het feit dat de universiteit continu segregatie promoot, en tegelijkertijd enorme opportuniteiten laat liggen: er is nood aan een paar echte koffiebars _op_ de campus, een hotel of twee, veel meer banken en “shelters” in het park, enz. Dit zorgt niet alleen voor een betere sfeer maar brengt ook inkomsten met zich.