Over studentenvertegenwoordiging: “Ja wij hebben mei gemist!”

DOOR AARON SOENS. Een jaar na de rectorverkiezing van prof. Sels trapte de studentenraad een campagne af om meer inspraak te verwerven. Vooral in het dossier rond een mogelijke kalenderhervorming, voelen zij zich gepasseerd. Terwijl de studentenvertegenwoordigers strijden voor hun inspraak, vraagt de doorsnee student zich echter af hoe, waar en wanneer zij hun zegje ooit kunnen doen…

Aaron Soens is masterstudent wijsbegeerte aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (HIW). Hij is reeds drie jaar actief binnen de faculteitskring wijsbegeerte (NFK) en was gedurende het academiejaar 2016 – 2017 preses van de kring. Zijn filosofische specialisatie bevindt zich in de politieke wijsbegeerte en de filosofie van het onderwijs.
aaron

Aaron Soens

De vertegenwoordiging wil niet blind vertrouwen op een bestuur dat input naast zich zou neerleggen, maar schrijft zichzelf voldoende legitimiteit toe om zonder diepgaande consultatie te bepalen wat goed is voor hun achterban. Zo begaat ze dezelfde zonden die ze aan de rectorale ploeg verwijt. In hoeverre zit in deze beweging nog eenzelfde geest als vijftig jaar geleden? Mag de lat wat hoger?

De strijd in mei ’68 werd gestreden voor en door alle studenten. En masse trok men de straat op om een stem in het bestuur te eisen. Ondertussen is dat medebestuur een verworven recht. We kunnen nochtans vraagtekens plaatsen bij het draagvlak van dit medebestuur: allerlei ingewikkelde verkiezingsprocedures dragen bij tot het clandestiene karakter van studentenorganen. Om het te halen is het al te vaak noodzakelijk een populair figuur te zijn: bekendheid boven inhoud. Om de verkiezingsopkomst de hoogte in te stuwen, deelt men gratis vaten of iets dergelijks uit.

‘Bier en spelen’ is de kern van vertegenwoordiging geworden. Hoeveel studenten weten bij wie ze terecht kunnen met hun mening? En in welke mate wordt echt naar hen geluisterd?

‘Bier en spelen’ is de kern van vertegenwoordiging geworden. Hoeveel studenten weten bij wie ze terecht kunnen met hun mening? En in welke mate wordt echt naar hen geluisterd? In die zin legt een uitspraak als “de studentenVERTEGENWOORDIGERS zijn tegen, de studenten onbeslist” de vinger op de wonde. Deze actie pretendeert een duidelijk signaal te geven, desondanks waren enkel de vertegenwoordigers uitgenodigd… Het revolutionair potentieel onbenut, de referentie naar mei ’68 ongegrond. In de tussentijd neemt een technocratisch elitegroepje de leiding in de opstandigheden, maar hoe ver reikt hun draagvlak echt?

Welke vorm voor medebestuur?

Medebestuur is gefundeerd in coöperatie en nuance: iets waartoe het manifest oproept. “We willen steeds opnieuw een grondige discussie aangaan en vinden het jammer dat onze standpunten genegeerd worden.” In hoeverre representeren die standpunten de mening van alle studenten en op welke manier kan dat hard gemaakt worden? Enquêtes wil de studentenraad, in tegenstelling tot wat haar pamflet beweert, niet uitsturen, want elke survey is onvermijdelijk sturend. De enige fundamentele opmerking die ik al gehoord heb, is een categorische NEEN. Is het dan bizar dat men deze niet terugvindt?

Studenten werden altijd aanzien als dromers en revolutionairen. Deze standpunten neigen naar conservatisme en starheid. Waarom aandringen op de tweede zit als
losstaand aspect, terwijl deze in de bredere context min of meer overbodig wordt? Hoezo vinden wij de huidige ellenlange blok- en examenperiode geniaal? Vanwaar komt de idee dat de hervorming nadelig is voor ‘de modale student’?

Hoe moet het dan wel?

Gelukkig is er hoop voor de toekomst: als de studenten hun vertegenwoordigers laten zien dat zij wel een mening hebben en goede, ongekleurde informatie van hen eisen. De vertegenwoordiging moet uit haar clandestiene sfeer treden en ‘de modale student’ – waar ze danig op hamert – werkelijk betrekken. Geef je achterban een forum en vorm samen een degelijk, gegrond standpunt. Wees hierbij idealistisch en durf te dromen: wat verwacht een student van het ‘onderwijs van de toekomst’ en welke eventuele kalenderaanpassingen zijn daarvoor opportuun? Is het vasthouden aan een derde examenperiode effectief waar we voor pleiten of moeten we net vermijden dat die überhaupt nodig is? Dat een universiteit daardoor minder inclusief wordt, lijkt mij een verregaande assumptie. Veeleer bewijzen we de maatschappij een dienst door correcte oriënteringsinstrumenten en verregaande begeleiding te voorzien. Een mentaliteitsshift is noodzakelijk: de universiteit is een plek van persoonsvorming en dat vergt inspanning van de studenten. Een diploma behalen, is keihard werken. Het resultaat is navenant: kritische en competente mensen afleveren aan de maatschappij.

Wat mij betreft mag de lat dus zeker hoger: voor studenten, voor vertegenwoordigers, voor het universitair bestuur. In de geest van mei ’68 is het eenieders taak hierover te waken.