Het beroepsgeheim in de hulpverlening. Altijd onder druk, nooit van deze tijd

DOOR TIM OPGENHAFFEN, JOHAN PUT EN ANNE-SOPHIE VERSWEYVELT. In tijden waarin samenwerken belangrijker wordt en de wetgeving over beroepsgeheim complexer is dan ooit, lijkt een geheim bewaren niet langer evident.

Tim, Johan en Anne-Sophie publiceerden onlangs de ‘wegwijzers beroepsgeheim en hulpverlening’. Deze zijn terug te vinden op de website van het Instituut voor Sociaal Recht.

 

Foto Blog

Tim Opgenhaffen, Anne-Sophie Versweyvelt en Johan Put

Samenwerking, informatie-uitwisseling, netwerkvorming, … het zijn begrippen waarmee hulpverleners dagelijks worden geconfronteerd. Samenwerken en informatie uitwisselen is cruciaal om kwaliteitsvolle zorg te kunnen verstrekken. Dat levert echter tal van vragen op. De omgang met het beroepsgeheim vereist in de eerste plaats goede reflexen en vervolgens grondige reflectie.

“Het beroepsgeheim staat onder druk, en dat is een kwalijke evolutie.” Het is een vaak gehoorde uitspraak. “Het beroepsgeheim is niet meer van deze tijd, en moet sneller doorbroken worden”, klinkt het even vaak. Of het nu gaat om een priester die een op til zijnde zelfmoordpoging verzwijgt, om een psycholoog die door de rechter verplicht wordt om het patiëntendossier van een vermoedelijke moordenaar te overhandigen, of om een arts die genitale verminking vaststelt en hierover vervolgens in alle talen zwijgt; krantenartikelen worden ermee gevuld en begrip of onbegrip maken zich van ons meester.

Het beroepsgeheim als symbool

Deze tweespalt is niet nieuw. Het beroepsgeheim stond altijd al onder druk en was nooit van deze tijd. Ook meer dan 150 jaar geleden, toen ons huidige strafwetboek in de steigers stond, waren de lasten en de lusten van het beroepsgeheim voorwerp van discussie. Onder meer werd ervoor gevreesd dat het beroepsgeheim gerechtelijke onderzoeken onmogelijk zou maken, wanneer een geheimhouder betrokken is. Het beroepsgeheim is dan ook niet zomaar een geheim. Het is een geheim dat in principe voorgaat op de efficiënte informatiedoorstroming en de strafrechtelijke waarheidsvinding. Wie het geheim toch schendt, is strafbaar. Bovendien is het bewijs dat uit de schending voortkomt in beginsel niet bruikbaar. Een cold case die een land gedurende decennia in de ban houdt blijft hierdoor misschien wel onopgelost.

Wie zou er immers nog naar een hulpverlener gaan wanneer er nog maar een vermoeden bestaat dat deze laatste rechtstreeks met justitie communiceert?

Zo voorgesteld is het niet moeilijk om in te zien waarom het beroepsgeheim zichzelf soms moet verdedigen. Toch kan niet worden voorbijgegaan aan het belang van het beroepsgeheim, niet enkel voor de individuen die op een geheimhouder een beroep doen, maar ook voor de geheimhouder zelf. Wie zou er immers nog naar een hulpverlener gaan wanneer er nog maar een vermoeden bestaat dat deze laatste rechtstreeks met justitie communiceert? Doordat het beroepsgeheim de toegang tot bepaalde cruciale beroepen openhoudt en voorkomt dat hulp gemeden wordt, wordt uiteindelijk zelfs de samenleving als geheel er beter van. Overigens, het afschaffen van het beroepsgeheim is geen garantie dat een cold case wel opgelost geraakt. De kans is dan immers groot dat de informatie de hulpverlener nooit zal bereiken. Dit toont bijvoorbeeld ook aan waarom een automatische spreekplicht bij (vermoedens van) kindermishandeling een slecht idee zou zijn.

arrangement-blur-blurred-background-1181772Weinigen zijn dan ook resoluut tegen het beroepsgeheim, maar incidenten drijven steeds opnieuw tot het in vraag stellen van de grenzen ervan. De lijst aan incidenten en uitzonderingen wordt jaarlijks langer. Maatschappelijke evoluties en gebeurtenissen vuren de wetgever aan. Zo leidde de zaak Dutroux tot een meldrecht voor kindermishandeling. De aandacht voor partnergeweld leidde tot een uitbreiding van dat meldrecht. De aanslagen in Parijs en Brussel brachten een meldplicht voor terrorisme met zich mee. Recent leidde de aandacht voor genitale verminking tot een nieuw meldrecht. Wordt het beroepsgeheim hierdoor radicaal anders? Neen. Veel van deze meldingen waren voorheen ook al mogelijk. De meeste wetswijzigingen zijn niet meer, maar zeker ook niet minder dan symbolisch.

Opvallend is dat de belangrijkste wijziging uit de geschiedenis van het beroepsgeheim zich in alle stilte voltrok.

Meer structureel was de invoering van het casusoverleg als uitzondering op het beroepsgeheim. Dat gebeurde inmiddels een jaar geleden. Vanaf nu kan wie beroepsgeheim heeft op een door de wetgever geregeld of een door het parket georganiseerd overleg vrijuit spreken. Zo’n overleg moet gaan over de integriteit van een persoon of over bepaalde ernstige misdrijven. Opvallend is dat de belangrijkste wijziging uit de geschiedenis van het beroepsgeheim zich in alle stilte voltrok. Nooit eerder werd een uitzondering op het beroepsgeheim zo ruim geformuleerd: er is geen misdrijf vereist, er moet geen acuut gevaar zijn, er moet geen gerechtelijke procedure lopen en de cliënt van de beroepsgeheimhouder moet niet op de hoogte zijn. Nooit eerder is er zo weinig over een aanpassing aan het beroepsgeheim geschreven. Zonder incidenten verdwaalt de aandacht.

Het beroepsgeheim als reflex en reflectie

Net als onze samenleving, wordt ook het beroepsgeheim complexer. Wie drie decennia geleden de uitzonderingen op het beroepsgeheim wilde opsommen, kon ze op één hand tellen. In onze complexer wordende en vaak incident-gedreven samenleving volstaan de handen van één persoon niet meer. De toenemende complexiteit heeft gevolgen voor wie dagelijks met het beroepsgeheim moet omgaan. Het is het verhaal van de bomen en het bos. Heb ik wel beroepsgeheim? Een rechter vraagt me om te spreken. Kan dat wel? Een collega wil mijn dossier inkijken. Mag dat wel? Een politieambtenaar vraagt me om informatie. Kan ik die geven? Ik word gevraagd deel te nemen aan een casusoverleg. Ga ik er naartoe?

Wie zwijgt kan later nog altijd spreken. Wie gesproken heeft kan niet meer zwijgen.

agreement-application-business-893894Juridisch valt hier veel over te zeggen. Nochtans zou het beroepsgeheim voor wie in de praktijk staat in de eerste plaats een reflex moeten zijn. Wanneer de vraag naar informatiedeling van welke aard dan ook zich voordoet, moet zwijgen de eerste reflex zijn, ook in tijden waarin informatiedeling de norm is. De reden hiervoor is eenvoudig: wie zwijgt kan later nog altijd spreken. Wie gesproken heeft kan niet meer zwijgen.
Een reflex is echter niet hetzelfde als een kramp. ”Ik zeg niets, want ik heb beroepsgeheim”, mag dan wel vaak een correct antwoord zijn, het is weinig bevredigend. Na de reflex volgt dan ook reflectie over de juridische mogelijkheden om te spreken of te zwijgen en over de ethische wenselijkheid ervan. Uit deze reflectie kan alsnog volgen dat het binnen de wettelijke grenzen en na de ethische afweging beter is om niet te zwijgen. Wat de uitkomst ook mag zijn, de beroepsgeheimhouder moet altijd kunnen uitleggen waarom hij spreekt of zwijgt.

Reflectie is vaak minder evident dan een reflex. In moeilijke gevallen – en zo zijn er veel – moet de geheimhouder geruggesteund worden door zijn sector, zijn organisatie of zijn verantwoordelijke. Ook zij zitten echter met vragen en raken soms de weg kwijt. Daarom hebben het Instituut voor Sociaal Recht van de KU Leuven en het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vijf thematische wegwijzers ontwikkeld die richting kunnen geven bij het omgaan met dit soort moeilijke vragen. Deze wegwijzers bevatten informatie om met een bepaald vraagstuk om te gaan. Zij reiken een kader aan waarmee een sector, organisatie of verantwoordelijke een richting kan bepalen in het omgaan met complexe vraagstukken over beroepsgeheim en informatiedeling.

We hopen dat deze wegwijzers een bijdrage kunnen leveren aan een doordachte en evenwichtige omgang met het beroepsgeheim in een evoluerende context. Meer informatie kan je vinden op de website van het Instituut voor Sociaal Recht.