DOOR KOEN HERMANS. Een maand lang op straat leven, dat was de opzet voor het TV-programma Op Straat. De redactie vroeg aan mij hoeveel daklozen er zijn in Antwerpen. Geen eenvoudige vraag, want wie beschouwen we als dakloos en hoe tellen we hoeveel mensen er op straat leven?
Op woensdag zendt Eén de laatste aflevering uit van ‘Op straat’, waarin reporter Wannes dertig dagen in de koudste periode van het jaar op straat leeft. Wannes wil de kijker inzage geven in het Antwerpse dakloze leven. Twee dagen voor de start van het programma contacteerde de redactie mij met de vraag hoeveel daklozen er precies in Antwerpen zijn. Een eenvoudige vraag op het eerste gezicht, maar bijzonder moeilijk te beantwoorden. Achter deze vraag gaan namelijk twee essentiële vragen schuil waarop het antwoord verre van eenvoudig is: (1) wie beschouwen we als dakloos, (2) wat zijn de meest aangepaste onderzoeksmethoden om daklozen in kaart te brengen.
Een definitie van dakloosheid
In België hanteren de verschillende overheden ondertussen de ‘European Typology of homelessness and housing exclusion’ als richtinggevende definitie van dakloosheid. Deze typologie omvat 13 categorieën van dakloosheid en uitsluiting van huisvesting. De meest bekende categorieën zijn de buitenslapers en de personen die gebruik maken van de nachtopvang (zoals ‘De Victor’ en de ‘Biekorf’ in Antwerpen die in het tv-programma worden genoemd), maar de typologie is veel ruimer dan deze klassieke invulling van dakloosheid. Tot de typologie behoren bijvoorbeeld ook personen die dreigen uit huis gezet te worden (bv. omdat ze huurachterstand hebben), personen die leven onder de dreiging van huiselijk geweld, personen die genoodzaakt zijn om tijdelijk bij een vriend te overnachten (de zogenaamde ‘sofa surfers’ of ‘couch sleepers’, maar ook personen die leven in een ongeschikte huisvesting zoals caravans of garageboxen of een woongelegenheid die onbewoonbaar is verklaard. Zeker deze laatste categorieën zouden we niet onmiddellijk met dakloosheid associëren.
Maar ook de categorie van de zogenaamde ‘sofa surfers’ leidt tot heel wat discussie. In december 2016 leidde ik de eerste samenkomst van de COST Action ‘Measuring homelessness in Europe’, waaraan 25 landen participeren. Vooral de Zuid-Europese landen wezen het netwerk op de culturele karakter van dakloosheid. Want als gevolg van de economische crisis zijn bijvoorbeeld heel wat kinderen bij hun ouders ingetrokken in Zuid-Europa. Zijn die dan ook allemaal dakloos? En beschouwen zij zich als dakloos? De ruime consensus-definitie maakt duidelijk dat dakloosheid de meest extreme vorm van uitsluiting op de huisvestingsmarkt is. Maar die uitsluiting kent heel wat gradaties en leidt tegelijkertijd tot heel wat discussies, zeker als we een internationaal perspectief hanteren. Als men mij dus vraagt hoeveel daklozen er in België zijn, dan is mijn eerste reactie wie men precies voor ogen heeft.
Het ‘tellen’ van daklozen
Het feit dat de definitie zoveel verschillende categorieën kent, maakt het voor een onderzoeker des te moeilijker om de meest gepaste onderzoeksmethoden te kiezen om dakloosheid in kaart te brengen. Nochtans is dit de eerste stap als we een effectief beleid ter bestrijding van dakloosheid willen uitzetten: over hoeveel personen gaat het, wat zijn hun kenmerken, welke ondersteuning hebben ze nodig enz… Deze vragen kunnen niet zomaar allemaal gecombineerd worden in één onderzoeksmethode.

Op Straat (c) VRT
Laten we eerst starten met de vorm die we ook in het tv-programma zagen, het buiten slapen. In heel wat landen en steden worden er tellingen georganiseerd om het aantal buitenslapers te turven. Ook in Brussel gebeurt dit. Ook dit is heel wat minder evident dan het lijkt. Bij zo’n telling moet bij voorkeur het hele grondgebied afgedekt worden of geteld worden. In Brussel slaagt men daar met de hulp van meer dan 200 vrijwilligers bijzonder goed in. Men kiest één specifieke avond in oktober en men telt in zowat elke wijk, buurt en in elke daklozenvoorziening tussen 23.00 en 00.00. Bovendien slaagt de Brusselse organisatie La Strada die de telling coördineert er steeds beter in om ook de kraakpanden in de stad in kaart te brengen en de mensen die erin verblijven, te tellen. In 2014 werden op die manier 2.603 daklozen geteld in het Brussels Gewest. 412 personen brachten de nacht daadwerkelijk op de straat door, 422 personen vonden onderdak in een kraakpand, 193 personen verbleven in gebouwen die ze bezetten na onderhandelingen met de eigenaars, 813 personen verbleven in erkende onthaaltehuizen, 316 mensen brachten de nacht door in onthaaltehuizen die niet erkend zijn door de overheid. 367 mensen (14 %) vonden onderdak in de nacht- en noodopvangcentra.Volgens La Strada is het aantal dak- en thuislozen in het Brussels Gewest sinds 2010 met 33 % gestegen, en dan vooral in kraakpanden, op straat en in niet-erkende opvangstructuren.
Het accent in Brussel ligt dus vooral op het totale aantal. Dat betekent ook dat men de dakloze geen bijkomende vragen stelt. Het nadeel hiervan is dat men niet de profielkenmerken kent. In Denemarken organiseert men tweejaarlijks een telling in samenwerking met heel wat diensten en voorzieningen die in contact staan met daklozen. Er wordt een vragenlijst met een aantal vragen afgenomen of ingevuld door de hulpverlener of door de dakloze zelf. In Denemarken laat de privacy-wetgeving toe dat er gegevens verzameld kunnen worden zonder toestemming van de persoon zelf. Alle Deense gemeenten zijn verplicht om mee te werken. Maar het moge duidelijk zijn dat dit een nog veel intensievere methode is dan de Brusselse. Het voordeel is wel dat er niet enkel analyses kunnen gebeuren over de trends in het totale aantal, maar ook over de evoluties in profielkenmerken. Zo zien we bijvoorbeeld dat in Denemarken de dakloze populatie verjongt.
We hebben nood aan onderzoek dat een inzicht biedt in de trajecten, in de duur van dakloosheid en in de factoren die de instroom en uitstroom triggeren.
Zelf voerden we in opdracht van Minister Vandeurzen enkele jaren geleden een telling uit gedurende twee weken in januari 2014, die aansluit bij de Deense methode. We deden daarvoor een beroep op winteropvangcentra, reguliere opvangcentra, vormen van begeleid wonen om gegevens te verzamelen. Dit leidde tot een eerste grove schatting van Vlaanderen. Uit onze studie bleek dat minstens 5.378 personen dak- of thuisloos zijn. 711 volwassenen en 53 kinderen maakten gebruik van de winteropvang. 593 keer werd de toegang tot de winteropvang geweigerd. 4.614 personen verblijven in een langdurige opvangvoorziening of in begeleid wonen. Eén op drie van hen is minderjarig. Maar we zijn ons terdege bewust van de beperkingen van deze telling, net omdat onvoldoende tijd en middelen hadden om buitenslapers en mensen die in kraakpanden verblijven te tellen. En ook de zogenaamde sofa surfers bleven buiten beeld.
Tot nader order hebben wij in tegenstelling tot heel wat andere landen, zoals Finland, Denemarken, Ierland, Noorwegen geen nationale telling van het aantal daklozen. Daarom werken we in samenwerking met HIVA KU Leuven en de Universiteit van Luik en in opdracht van BELSPO aan een onderzoeksproject om een Belgische meetstrategie voor te stellen.
Maar is een telling wel een goed idee?
Ondanks dat zulke tellingen op een avond of in een week ondertussen zijn uitgegroeid tot de meeste gehanteerde methode, zijn er ook heel wat beperkingen aan verbonden. Zo’n telling noemen we ook wel eens de ‘snapshot-methode’: er wordt een foto getrokken op één specifiek moment. Afhankelijk van de gehanteerde methode zullen bepaalde types van daklozen wel of niet in beeld komen. Als iemand voor een nacht een slaapplaats heeft gevonden bij een kennis, is de kans reëel dat hij/zij niet meegeteld word. Een meer fundamenteel probleem is dat deze methode onvoldoende rekening houdt met het dynamisch karakter van dakloosheid. Of nog, we hebben veel meer nood aan onderzoek dat een inzicht biedt in de trajecten, in de duur van dakloosheid en in de factoren die de instroom en uitstroom triggeren. In het klassieke sociaal-wetenschappelijk onderzoek kiest men dan voor een panelstudie, waarin op geregeld tijdstip bij dezelfde onderzoekssubjecten gegevens worden verzameld. Maar net omwille van het soort bestaan dat daklozen leiden, is het bijzonder moeilijk om contact te houden met de leden van het panel. Een recent Nederlands onderzoek slaagde hier wel redelijk in, maar het gevaar is dan weer dat je vooral die daklozen bereikt die gebruik maken van diensten en die een relatief stabiel traject kennen. En dan dreigt een systematische vertekening van de onderzoeksresultaten.
Er is in België een groeiende politiek draagvlak om dakloosheid ten gronde aan te pakken, maar dan moeten we een geldig en betrouwbaar zicht krijgen op het aantal daklozen, hun kenmerken en hun trajecten.
Een andere optie is om te werken met gegevens uit registratiesystemen van nachtopvangcentra, reguliere opvangcentra. Maar de diversiteit van systemen in België en Vlaanderen is bijzonder groot. En ook hier zit je met een systematische vertekening van je resultaten, aangezien ook hier enkel die daklozen in beeld komen die gebruik maken van diensten. Toch is een longitudinale onderzoeksopzet noodzakelijk, net omdat we op basis van beschikbaar buitenlands onderzoek leren dat er een veel grotere groep dan gedacht gebruik maakt van bijvoorbeeld nachtopvangcentra maar dat die grotere groep ook weer ‘verdwijnt’. Betekent dit dat ze uit de dakloosheid zijn geraakt, of willen ze net geen gebruik meer maken van dit soort van diensten?
Het meten van dakloosheid is absoluut noodzakelijk
‘Op straat’ toonde nog maar eens aan hoe mensonwaardig het bestaan op straat is. Er is in België een groeiend politiek draagvlak om dakloosheid ten gronde aan te pakken, maar dan moeten we een geldig en betrouwbaar zicht krijgen op het aantal daklozen, hun kenmerken en hun trajecten. Met onze huidige studie willen we een meetstrategie voor België ontwikkelen die toelaat om deze complexe vragen te beantwoorden.

Op Straat (c) VRT
Jammer dat de politiek en andere het zo moeilijk hebben met het aanvaarden dat kinderen op straat leven. Wanneer ik daarover iets meld aan gelijk welke strekking doet men of zijn neus bloed. Wat begrijpelijk is minderjarige en zeker deze van buitenlandse afkomst hebben geen stemrecht. Ik denk persoonlijk dat het tijd wordt om armoede in zijn brede context aan te pakken met sociale en menselijke maatregelen. Als we daarin niet gaan investeren als maatschappij kunnen we ons nog moeilijk een welvaartsstaat noemen. Niet iedereen heeft het zelfde geluk !