DOOR LUC SELS. De Vlaamse Regering verhoogt de financiering van het wetenschappelijk onderzoek. Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek krijgt 40 miljoen euro extra. Ook aan het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) wordt een impuls gegeven, met uitbreidingen van respectievelijk 35 en 20 miljoen euro. Gezien het belang ervan voor de uitbouw van een eigen universitair onderzoeksbeleid, focussen we in deze bijdrage op de groei én de bijhorende hervorming van het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF).

Luc Sels
De financiële verhoging ging gepaard met een herziening van de BOF-sleutel die gebruikt wordt voor de verdeling van de middelen over de vijf universiteiten. De herijking van dit allocatiemechanisme was een unieke kans om keuzes te maken die in lijn liggen met de internationale ambities van het Vlaamse wetenschapsbeleid en om een antwoord te vinden op enkele bekommernissen over de momenteel gehanteerde modellen.
1. Het Bijzonder Onderzoeksfonds, een initiatie
Het BOF is, ook in een internationaal perspectief, vrij uniek. Het is in essentie een intern bestemmingsfonds. De Vlaamse Overheid stelt de middelen ter beschikking van de universiteiten in de vorm van een lump sum. De universiteiten kunnen er, met respect voor bepaalde bestedingsnormen en steeds met excellentie als streefdoel, naar eigen inzicht hun onderzoeksbeleid mee uitbouwen en in lijn brengen met hun strategische prioriteiten. Het is precies door deze strategische verankering dat het BOF substantieel kan bijdragen aan de slagkracht van de Vlaamse universiteiten. Dat wordt ook erkend in de (positieve) evaluatie van het BOF die in 2018 werd afgerond.
Door de financiële verhoging met 35 miljoen euro krijgt het BOF stilaan een behoorlijke omvang. De jaarlijkse enveloppe bedraagt nu 220,2 miljoen euro voor de vijf universiteiten samen. De enveloppe omvat de globale BOF-middelen die voor de financiering van projecten en mandaten kunnen worden gebruikt, de middelen voor de financiering van de bijzondere tenuretrackmandaten en de Methusalemfinanciering. De extra impuls is een heuse stap voorwaarts voor het wetenschappelijk onderzoek.
2. De BOF-sleutel
De verdeling van de BOF-middelen over de vijf universiteiten gebeurt op basis van een verdeelsleutel. Tot op vandaag spelen onder meer het aantal tweede cyclusdiploma’s, de doctoraatsdiploma’s, de publicaties en citaties een belangrijke rol bij de verdeling.
De voorbije maanden hebben de rectoren afgestemd over een grondige herziening van de BOF-sleutel. Daarbij is vertrokken van een aantal met minister Muyters overeengekomen doelstellingen, meer bepaald een intensere interuniversitaire samenwerking, (nog) meer aandacht voor interdisciplinariteit en het streven naar internationale verankering en excellentie.
Een afstemming over de verdeling van middelen is nooit eenvoudig. Maar van bij aanvang was er een grote openheid en compromisbereidheid, en een wil om te zoeken naar keuzes die zoveel mogelijk voorkeuren met elkaar verzoenen. Zoals de rectoren eerder al stelden in een gezamenlijk standpunt: “Het interuniversitaire voorstel dat de Vlaamse regering […] overnam, onderstreept tevens de kracht van de universiteiten om gezamenlijk en in volle respect voor de eigenheid van elke instelling tot unaniem gedragen en fundamenteel innovatieve oplossingen te komen”.
De unaniem gedragen oplossing kan bovendien op meerdere vlakken innovatief genoemd worden. We gaan hier wat dieper in op drie belangrijke wijzigingen.
- Stabiliteit en voorspelbaarheid
Een eerste belangrijke wijziging is de invoering van een mechanisme dat meer stabiliteit (en dus voorspelbaarheid) in de interuniversitaire verdeling van de onderzoeksmiddelen wil brengen. Zo zal vanaf 2019 de helft van de BOF-enveloppe geconsolideerd en dus vastgeklikt worden voor een periode van vijf jaar. De andere helft is een variabel deel waarbinnen het aandeel van een universiteit jaarlijks bepaald wordt op basis van de – deels nieuwe – parameters (cf. infra).
Volgende figuur verduidelijkt dat de prestaties van een universiteit in het variabele luik gedurende de voorafgaande jaren het aandeel in het geconsolideerde deel in de daaropvolgende jaren bepalen. Met andere woorden, het is de wijze waarop elke universiteit omgaat met de nieuwe beleidsimpulsen in het variabele deel, die in de daaropvolgende vijf jaren haar aandeel in het vastgeklikte deel bepaalt.
Op deze wijze komt de nieuwe sleutel aan een eerste behoefte tegemoet, namelijk die van een grotere voorspelbaarheid van de beschikbare middelen en van wat meer stabiliteit in de interuniversitaire verhoudingen.
- Interuniversitaire samenwerking
De interuniversitaire samenwerking krijgt nadrukkelijk vorm en inhoud in de nieuwe BOF-sleutel. Zo zijn de rectoren overeengekomen om jaarlijks 10 miljoen euro opzij te houden voor de financiering van (excellente) interuniversitaire consortia. Er zal gewerkt worden met een tweejaarlijkse projectoproep voor 20 miljoen euro, toe te wijzen aan interuniversitaire consortia met een looptijd van 4 jaar. Elke universiteit heeft daarbij een budget ter beschikking dat overeenkomt met haar aandeel in de totale BOF-subsidie.
Deze vernieuwing, voorgesteld door de KU Leuven, moet verder uitgewerkt worden. Maar nu al is duidelijk dat de screening en evaluatie in twee fasen zal verlopen. Een eerste screening van de consortia gebeurt interuniversitair op basis van een beknopt projectvoorstel. Voorstellen die tijdens deze eerste fase geselecteerd worden, zullen in een tweede fase ter evaluatie voorgelegd worden aan een groep van internationale peers. Tot de tweede fase wordt maximaal het dubbele van het uiteindelijk aantal gefinancierde projecten toegelaten. Met een beoogd slaagpercentage van 50% is het dan ook van cruciaal belang dat de universiteiten investeren in een realistische (selectieve) toeleiding van potentiële consortiumleden naar de oproep.
Dit nieuwe kanaal zal opschaling van beloftevolle onderzoekslijnen toelaten en een gezamenlijke capaciteitsopbouw stimuleren. Dit is een grondige wijziging van koers, aangezien in het verleden de BOF-middelen enkel voor intra-universitaire projectfinanciering werden benut. Voor het eerst in de geschiedenis zullen de vijf universiteiten op eigen initiatief samen consortia met onderzoekers uit meerdere instellingen financieren. De vijf rectoren geven hier een krachtig signaal dat interuniversitaire samenwerking perfect samengaat met gezonde concurrentie.
- Internationale oriëntatie
Binnen het variabele deel zijn een aantal nieuwe parameters opgenomen die ook enkele nieuwe beleidsprioriteiten weerspiegelen. Onderstaande tabel geeft per parameter het gewicht weer in de nieuwe en in de momenteel aflopende sleutel.
Een aantal parameters is grondig herzien of bleef niet behouden. Zo wordt niet langer rekening gehouden met het aantal tweede cyclusdiploma’s dat de universiteiten uitreiken. De argumentatie voor opname in het verleden was dat op deze manier de schaal van de instellingen met een betrouwbare parameter in rekening werd gebracht. De redenering achter het niet behouden ervan is dat het aantal diploma’s weinig zeggen over onderzoek en de kwaliteit ervan. Het gewicht van het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma’s is sterk gereduceerd. Hier is de voornaamste vaststelling dat Vlaanderen tijdens de voorbije tien jaar een noodzakelijke toename van het aantal doctoraten heeft gerealiseerd, maar dat een verdere toename zonder evenredige groei van het aantal professoren niet aangewezen is en dus evenmin gestimuleerd moet worden.Bij de vergelijking van de oude en de nieuwe sleutel moet men in rekening brengen dat de gewichten van de nieuwe sleutel (tweede kolom) slechts op 50% van de middelen van toepassing zijn (het variabele deel), terwijl de gewichten van de oude sleutel (derde kolom) op de totaliteit van de enveloppe golden.
De internationale dimensie weegt in de nieuwe sleutel veel zwaarder door. Zo zal in de toekomst een deel van de middelen toegekend worden op basis van het aantal internationale copublicaties en zal een gelijkaardig deel afhankelijk worden van het aandeel uit de budgettaire return uit de Europese kaderprogramma’s. Vooral die laatste parameter is van belang, omdat die minstens signaleert dat van de BOF-middelen een hefboomeffect (‘voorbereiding op’) naar applicatie bij internationale fondsen (ERC en H2020, en in de toekomst Horizon Europe) wordt verwacht.
Een laatste vernieuwing die het vermelden waard is, betreft de opname (en het relatief hoge gewicht) van de relatieve citatiedistributies per discipline van de publicaties in de Science Citation en Social Science Citation Indexes op basis van de CSS-methode. De introductie van deze nieuwe citatieparameter laat toe om de kwaliteit van publicaties veel beter te waarderen en draagt zo bij aan de verschuiving in focus van ‘volume’ naar ‘excellentie’. Bovendien is deze methode disciplineneutraal. Publicaties worden enkel binnen dezelfde discipline onderling vergeleken.
3. Een evaluatie
De stijging van de BOF-financiering geeft de KU Leuven extra middelen voor excellent onderzoek. Door de consolidering van een deel van de middelen over een langere periode gebeurt dit in een meer stabiele en voorspelbare financieringscontext. De impulsen voor interuniversitaire consortia laten bovendien toe de krachten te bundelen.
Maar de reikwijdte van dit akkoord gaat verder. Het maakt duidelijk dat de relatie met de Vlaamse overheid goed zit. Ze heeft er altijd over gewaakt geen keuzes te maken namens de universiteiten en ruimte en vrijheid te geven aan het interne onderzoeksbeleid. De evaluatie van de werking van het BOF toont aan dat we als universiteiten verantwoordelijk, doeltreffend en doelmatig omgaan met de geboden autonomie.
Dat dit vertrouwen in de universiteiten tot mooie resultaten leidt voor de samenleving tonen de vele bijdragen van onze academici tot het maatschappelijk debat. Dat het tot mooie resultaten leidt op economisch vlak blijkt uit de hoogtechnologische bedrijvigheid, mede mogelijk gemaakt door de wetenschappelijke speerpunten die de afgelopen decennia zijn gegroeid, onder meer vanuit het BOF.
Een belangrijke vraag is of de nieuwe BOF-sleutel aan een reeks bestaande bekommernissen op de financieringsmodellen tegemoet komt. We gaan even in op enkele van die bekommernissen.
- Kwantiteit en kwaliteit
In de pers wordt regelmatig aangeklaagd dat doctoraten, publicaties en citaten gebruikt worden als “zuiver kwantitatieve parameters” bij de verdeling van middelen. Dat leest alsof die parameters in se geen rekening houden met kwaliteit. Maar dat is een misvatting. Het is belangrijk om die misvatting wat bij te kleuren. Want zoals vermeld blijven de vermelde parameters ook in de nieuwe BOF-sleutel van belang, zowel in het variabele deel als in het bepalen van de toekomstige aandelen in het geconsolideerde deel.
We mogen niet uit het oog verliezen dat achter de streepjes die getrokken worden bij de telling van doctoraten, publicaties en citaties heel wat excellentie en kwaliteit schuil gaat. We tellen inderdaad de doctoraten. Maar achter elk cijfer gaat een manuscript van een jonge onderzoeker schuil. Met dat manuscript bewijst hij of zij in staat te zijn om zelfstandig nieuwe wetenschappelijke inzichten te ontwikkelen. Een jury van specialisten in de relevante discipline(s) waakt over de kwaliteit en degelijkheid. Ze beoordeelt de grondigheid van de antwoorden tijdens de openbare verdediging. De familie en vrienden leven mee. Ze weten hoeveel inspanning het heeft gekost om daar te staan en voelen wat het betekent om erkenning te krijgen na al het harde werk. Het streepje in de telling verhult dus een rijk wetenschappelijk traject en nogal wat emotie.
Met publicaties is dat niet anders. Enkele duizenden keren per jaar wordt een artikel van onze Vlaamse onderzoekers gepubliceerd in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Ook dat is vaak een heuglijke gebeurtenis. De auteurs hebben zich blootgesteld aan de kritiek van gespecialiseerde peers die nagegaan zijn of het onderzoek origineel, de methodologie doorwrocht en de meerwaarde aantoonbaar is. In een toptijdschrift wordt minder dan tien procent van de manuscripten voor publicatie aanvaard. Het betekent dan ook heel wat als de aanvaardingsbrief binnenwaait. Een fles wordt opengetrokken, het team viert. Want kwaliteit en relevantie zijn erkend. Maar toegegeven, hier is het aanscherpen van de focus op kwaliteit van de publicaties een welgekomen vernieuwing.
Natuurlijk is de publicatiecultuur op meerdere punten voor verbetering vatbaar. Maar laat ons niet vergeten dat er zonder publicaties niet veel vooruitgang zou zijn in de academische wereld. Publicaties laten collega’s wereldwijd toe het werk te beoordelen. Zij toetsen de bevindingen in hun eigen context en bouwen erop voort in origineel werk. Ze plaatsen kritische kanttekeningen en corrigeren waar nodig. Allan Sandage verwoordde het als volgt: “Science is the only self-correcting human institution, but it also is a process that progresses only by showing itself to be wrong”. (Lightman, A. & Brower, R. (1990), Origins: the Lives and Worlds of Modern Cosmologists. Harvard University Press.)
Wat geldt voor publicaties gaat ook op voor citaties. Enkele tienduizenden keren per jaar wordt een eerder gepubliceerd artikel van één van onze onderzoekers geciteerd in een nieuwe publicatie. Dat gebeurt omdat andere wetenschappers het belangrijk vinden te verduidelijken welke bouwstenen ze gebruikt hebben. Natuurlijk wordt er wel eens getwijfeld aan de exacte waarde van citaties en aan het nut om ze te tellen en te vertalen in verdeelsleutels. Maar het betekent toch wel wat als enkele honderden keren aan een onderzoeksresultaat wordt gerefereerd; namelijk dat de resultaten een grote impact hebben op de wetenschap wereldwijd.
Kortom, de honderden doctoraten, duizenden publicaties en tienduizenden citaties zijn niet zomaar te herleiden tot ‘kwantiteiten’. Ze zijn het resultaat van weloverwogen, wetenschappelijke beoordeling. Niet door een overheid, maar door de wetenschappers zelf. Door ze op te nemen in verdeelsleutels, houden deze dus rekening met relevante kwaliteitscriteria die onder de supervisie van samenwerkende wetenschappers staan. Zeker in de nieuwe BOF-sleutel worden de parameters op een goed onderbouwde en valideerbare manier ingezet (bv. de opname van de citatiedistributies). Door de verscheidenheid aan indicatoren en de lange tijdsvensters tekenen verschuivingen zich bovendien geleidelijk af. Geen bruuske disrupties, wel gedempte transities.
- Competitie en samenwerking
Een andere gekende bekommernis is dat het financieringsmodel de concurrentie aanzwengelt. Ook die stelling is wat kort door de bocht, ook waar het de vroegere BOF-sleutel betreft. Want wanneer twee instellingen een gezamenlijk doctoraat uitreiken, dan telt de volle waarde van dit doctoraat voor elk van de instellingen. Kan men samenwerking nog sterker stimuleren? Als een Gentse, een Antwerpse en een Leuvense academicus samen een publicatie realiseren, dan geniet elk van de universiteiten de volle waarde. Kan men coöperatie nog krachtiger honoreren? Er is overigens niets fout met een gezonde graad van competitie. Zoals onze eredoctor Margrethe Vestager onderstreepte, heeft gezonde competitie veel te maken met het gedrag van de spelers zelf, eerder dan met de naakte regels die gehanteerd worden.
Mogelijk knelt daar het schoentje. Meer bepaald in de vermenging (door de spelers) van twee onderscheiden niveaus: dat van de beoordeling van de individuele onderzoeker en dat van de interuniversitaire verdeelmechanismen. De beoordeling van individuele benoemings- en bevorderingsaanvragen en de inhoudelijke evaluatie van projectvoorstellen vereisen compromisloze peer review, onafhankelijk van de betrokken onderzoekers. Hoewel niet volmaakt, en in elk geval arbeidsintensief, is dit de tot hier toe best werkende manier om de kwaliteit en innovatiegerichtheid te beoordelen van onderzoekers en hun initiatieven.
De verdeelsleutels die gebruikt worden voor de toekenning van middelen aan de universiteiten daarentegen beogen geen beoordeling van de inhoud en kwaliteit van individuele initiatieven, maar louter een vaststelling van relatieve, op kwaliteit gebaseerde, verhoudingen. Op een of andere manier moet het geld maximaal objectief verdeeld worden en daar zijn nu eenmaal toetsbare en valideerbare criteria voor nodig. Deze criteria moeten transparant en betrouwbaar zijn, d.w.z. niet door de instellingen te manipuleren, enkel te valideren.
De twee niveaus, dat van de individuele onderzoeker en dat van de instelling, worden pas strikt met elkaar verbonden wanneer universiteitsbesturen de parameters van een centraal financieringsmodel (zoals een BOF-sleutel) doortrekken naar en vertalen in individuele prestatiemaatstaven. Daartoe zijn verdelingsmodellen echter niet ontworpen. Het financieringsmodel bepaalt een enveloppe en niet meer dan dat. Het is de opdracht van universiteitsbesturen om die enveloppe binnen de instelling in lijn met de strategische keuzes en de heersende visie op onderzoek in te vullen.
Een universiteit heeft in Vlaanderen veel bewegingsruimte. Is een universiteit van mening dat de besteding van de middelen het best kan gebeuren op basis van interne competitie, dan kan ze die organiseren. Is ze van oordeel dat de middelen beter gewoon gelijk verdeeld worden, dan heeft ze die keuze. Negatieve gevolgen voor het individu of het team zijn dus niet zozeer het gevolg van een macro-verdelingsmodel, wel van het beleid van de instelling of de afwezigheid daarvan. Over de meest aangewezen aanpak mag en moet intern gediscussieerd worden, om vervolgens op een gedragen wijze keuzes te maken.
4. Slotsom
De oorzaak van interne werkdruk of mank lopende verdelingsmechanismen aan de Vlaamse financieringsmodellen toeschrijven, is dus niet helemaal correct. De rectoren zijn aan zet in eigen huis. Met eigen beleid. Op dat vlak ligt er nu overigens een pak werk op de plank. Want 55 miljoen euro extra voor BOF en IOF samen betekent dat elke universiteit keuzes zal moeten maken inzake de meest optimale benutting van de middelen.
Toegegeven, dat is knap lastig. Aan de KU Leuven zullen de keuzes in lijn liggen met haar strategie en haar ambitie om mee te kunnen draaien met de leidende Europese onderzoeksuniversiteiten. De lat zal dus altijd hoog liggen. Want als we de aansluiting met de Europese topuniversiteiten lossen, dan is het debat ten einde. Dan zullen we niet langer middelen verdelen, maar schaarste. Dan zal de Vlaamse regio één van zijn krachtigste motoren zien uitvallen. Met alle gevolgen voor de positie die de universiteit vandaag, tot haar eigen fierheid, in internationale rankings verworven heeft.
De beleidskeuzes die de KU Leuven zal maken, zullen getuigen van ambitie. Maar de keuzes zullen ook verduidelijken dat we het macro-financieringsmodel of een BOF-sleutel niet zomaar laten ‘doorsijpelen’. We zullen bovendien de middelen zo inzetten dat we, in lijn met het beleidsplan onderzoeksbeleid, zowel mensen, middelen als omkadering de nodige aandacht geven.
Het streven naar excellentie moet dus hand in hand gaan met het creëren van een ondersteunende onderzoeksomgeving. We moeten nog meer de klemtoon leggen op team science en de interdisciplinaire samenwerking stimuleren. We moeten de opbouw van de academische loopbaan herbekijken zodat onderlinge, interne competitie niet de bovenhand heeft op samenwerking.