Alle vrijheid is relatief, ook de academische

DOOR TIM SMITS. Vrijheid, en dus ook academische vrijheid, kunnen we niet zomaar objectief afmeten. Velen voelen terecht dat de academische vrijheid zoals we die kenden onder druk staat, maar hoe vrij of onvrij is het dan nu?

Geschreven door Tim Smits, hoogleraar persuasieve en marketingcommunicatie, en vicedecaan onderwijs van de Faculteit Sociale Wetenschappen.
In zijn openingsrede sprak rector Luc Sels over academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting, met een open uitnodiging tot bijdragen en discussie over deze thematiek in de loop van het academiejaar 2021-2022.
Professor Tim Smits | © KU Leuven – Rob Stevens

Vrijheid, en dus ook academische vrijheid, kunnen we niet zomaar objectief afmeten. Velen voelen terecht dat de academische vrijheid zoals we die kenden onder druk staat, maar hoe vrij of onvrij is het dan nu? Net zoals veel eerder subjectieve inschattingen berust de perceptie van (een gebrek aan) vrijheid vooral op een vergelijking, bijvoorbeeld een vergelijking met vroeger. Als mens zijn we namelijk beter in staat om zulke inschattingen in relatieve zin te maken. Zelfs van een regenachtige herfstdag drukken de meeste mensen de regenval niet in absolute zin uit in liters neerslag per vierkante meter, maar in een impliciet relatieve uitdrukking die een gewone dag als uitgangspunt neemt. De “heel natte Parijs-Roubaix” van begin oktober was zo ook veel natter dan ons referentiepunt voor die wedstrijd. En met percepties van academische vrijheid gaat het wellicht net zo: dat we langs alle kanten voelen dat die onder druk staat, betekent dat wat we nu meemaken niet past in het referentiekader. Relatief tot vroeger voelen we ons dus minder vrij, zowel in ons onderwijs als ons onderzoek.

Merklogica

Die druk op onze vrijheid is zo reëel als een perceptie kan zijn en laat zich onder meer verklaren door een toegenomen mediatisering van ons eigen leven, dat van onze studenten, al onze stakeholders en de hele samenleving. Niet alleen is er een veelvoud aan media beschikbaar in vergelijking met ons referentiepunt waaraan we onze “benchmark” van academische vrijheid koppelen, (sociale) media zijn ook toegankelijker voor iedereen. Daardoor krijgen niet alleen academici een groter bereik, maar ook academici die het oneens zijn met onze standpunten, of studenten, politici, of ontkenners van een wetenschappelijke waarheid. De interne dynamiek van nogal wat van de recentste sociale media en het verdienmodel van de traditionelere media zorgen bovendien voor een polarisatie van meningen omdat hun architectuur weinig kansen geeft aan gematigde middenposities. We kunnen dat met zijn allen jammer vinden en dit blijven bekritiseren, maar die media life valt niet te ontkennen, noch terug te draaien.

De effecten van media life zijn ook lang niet beperkt tot de academische wereld. Zowat alles en iedereen met een publieke uitstraling heeft er mee te maken, voelt de bedreiging, maar ook de opportuniteiten. Dit impliceert tevens dat veel meer entiteiten dan vroeger eigenlijk als een merk functioneren. Allerlei organisaties zijn zich als een merk gaan gedragen en worden zo georganiseerd, ook universiteiten. Individuele politici maar ook academici doen aan personal branding en zelfs de beslissing om daar niet aan mee te doen, geeft vorm aan iemands persoonlijke merk. Deze merklogica komt met uitdagingen en bedreigingen. Een merk is immers publiek eerder dan privaat; we moeten communiceren vanuit ons merk en dat op een consistente manier. Maar de merklogica komt ook met opportuniteiten. Zo is het voor jonge academici vandaag de dag mogelijk om zich sneller een bepaald profiel aan te meten en daarover te communiceren naar een bredere buitenwereld dan het strikte vakgebied, bijvoorbeeld in interdisciplinair onderzoek of in het publieke debat. Als we die merklogica doortrekken, dan betekent het natuurlijk ook dat academici als persoonlijke merken en universiteiten als organisatiemerken niet alleen zelf communiceren, maar dat er over hen en hun producten, diensten of ideeën ook door anderen gecommuniceerd wordt. Net als een commercieel merk moeten we ons dus schikken naar een communicatie in twee richtingen waar we ook afhankelijk zijn van anderen en naar hen moeten luisteren. Er is deels een grotere vrijheid om te communiceren, maar de communicatie gebeurt meer in een open medium en vaak in een setting die vooral tegenstelling eerder dan nuance aan het woord laat.

Nieuwe (on)vrijheid

Ons vergelijkingspunt van vroegere academische vrijheid, was dus ook een andere vrijheid. Als de prof sprak, in de aula of de media, dan werd er vaak geluisterd en er was weinig kans om in een (sociale) mediastorm terecht te komen. Althans, zo lijkt het. Want net zoals academici wel eens klagen over de afgenomen academische vrijheid hoor je ze ook wel eens zuchten over de afname van het aantal of de diepgang van de discussies met andere collega’s (bv. kortere presentaties op massaconferenties), andere disciplines of studenten. Zelfs in de kern van ons wetenschappelijk bedrijf, het publiceren van onderzoek, zien we in veel disciplines een tendens naar meer maar kortere publicaties, ook een mediatisering dus. En die toename aan communicatie gaat gepaard met een steeds grotere druk op het systeem van peer review waarbij reviews alsmaar korter worden; minder discussie ten gronde dus. Je zou dus kunnen stellen dat we minstens ten dele onze vroegere academische (on)vrijheid hebben ingeruild voor een nieuwe, andere (on)vrijheid. In die nieuwe vrijheid communiceren we met zijn allen veel meer, terwijl de discussies of onenigheid misschien wel veelvuldiger worden, maar wellicht ook minder diepgaand of beargumenteerd. Wat echt bedreigd wordt, is niet zozeer onze vrijheid – want die is gewoon veranderd – maar eerder de nuance en diepgang. En die dreiging kunnen we als grote universiteit juist wel in belangrijke mate het hoofd bieden. Dat is zelfs onze plicht. Natuurlijk moeten we die nuance alle kansen geven in onze dienstverlening naar de maatschappij, maar daar hebben we de dynamiek van media slechts deels in eigen handen. In onze twee andere opdrachten, onderzoek en onderwijs, hebben we veel meer hefbomen om nuance te stimuleren en zo de hardheid van de nieuwe academische vrijheid te ontmijnen.

Wat echt bedreigd wordt, is niet zozeer onze vrijheid – want die is gewoon veranderd – maar eerder de nuance en diepgang. En die dreiging kunnen we als grote universiteit juist wel in belangrijke mate het hoofd bieden. Dat is zelfs onze plicht.

Ten eerste moeten we als toonaangevende universiteit terug meer belang hechten aan de echte wetenschappelijke discussie. Velen zullen het belang van peer review, grondig overleg met de onderzoekers die we opleiden of interdisciplinair debat ten gronde onderschrijven, maar het krijgt jammer genoeg te weinig prioriteit in vele loopbanen. Zo is het bijvoorbeeld hallucinant dat we collectief zoveel nadruk leggen op publiceren terwijl we de kwaliteitscontrole op dat systeem, peer review, slechts als een extraatje zien in een personeelsdossier. Het leidt er jammer genoeg ook toe dat er nogal wat onderzoek gepubliceerd wordt waarvan je je kan afvragen of er niet wat teveel academische vrijheid het publicatieproces domineerde. Als we onze nieuwe academische vrijheid willen handhaven, zullen we daar toch de koers moeten wijzigen en liefst samen met andere universiteiten. Dat betekent niet noodzakelijk dat er minder onderzoek en output moet zijn, maar het betekent wel dat de discussie ten gronde (voor of na publicatie van onderzoek) of meta-onderzoek ook als output moet tellen en dat we ons daarvoor engageren.

Ten tweede zullen we ook in ons onderwijs de toekomstige generaties nog meer moeten trainen in kritisch denken en debat. In onze gemediatiseerde wereld zijn meningen goedkoop en zelfs onderzoeksrapporten vaak dubieus. We mogen ons dus niet meer tevreden stellen om alumni af te leveren die ‘slechts’ disciplinair gevormd zijn en zelf de wetenschappelijke cyclus van theorie en empirie kunnen doorlopen. We zullen onze studenten nog meer moeten trainen op de kritische analyse van bronnen en feiten, het inschatten van de waarde van een onderzoek of opinie, en het beargumenteerd reageren. De jaarlijks duizenden afstudeerders moeten niet alleen in staat zijn om de beperkingen van hun eigen masterproef te beargumenteren, maar ze moeten ook met de juiste argumenten kritisch kunnen zijn over andere onderzoeken of opinies binnen hun discipline. Ironisch genoeg kan dat tot meer discussie leiden, maar dan wel volgens de regels van het academische debat en de argumentatie, eerder dan volgens de regels van de hardste roeper op het nieuwste sociale medium. Onze nieuwe academische vrijheid heeft immers nood aan voldoende nuance om de polarisatie tegen te gaan en als academici leiden we de ‘genuanceerden’ van de toekomst op.