DOOR KURT WILLEMS. In deze blogpost breidt professor Onderwijsrecht Kurt Willems het verhaal rond academisch vrijheid uit naar een vergelijking van twee verschillende vrijheden die toekomen aan universiteiten: de academische vrijheid en de actieve vrijheid van onderwijs.
“If there be time to expose through discussion, the falsehoods and fallacies, to avert the evil by the processes of education, the remedy to be applied is more speech, not enforced silence.”
Justice Louis D. Brandeis, Whitney v. California (1927)
In deze blogpost wil ik graag het verhaal rond academisch vrijheid uitbreiden naar een vergelijking van twee verschillende vrijheden die toekomen aan universiteiten: de academische vrijheid en de actieve vrijheid van onderwijs.
De actieve vrijheid van onderwijs in de zin van art. 24 §1 van onze Grondwet komt toe aan de onderwijsverstrekkers (inrichtende machten in het leerplichtonderwijs, universiteiten en hogescholen in het hoger onderwijs) en heeft drie componenten: de vrijheid van oprichting, de vrijheid van inrichting, en de vrijheid van richting. Zij houden de vrijheid in om eigen onderwijsinstellingen te mogen starten zonder voorafgaande maatregelen, om de inhoud van de curricula en de pedagogische methoden te mogen bepalen, en om zichzelf te mogen organiseren volgens eigen inzichten (inclusief de mogelijkheid om personeel te kiezen met het oog op de verwezenlijking van de eigen onderwijsdoelstellingen).[1] De vrijheid van onderwijs kadert binnen onze liberale grondwet van 1831, waar het samen met de vrijheid van eredienst, de vrijheid van vereniging en de persvrijheid de hoekstenen van uitmaakte. Het moge onmiddellijk duidelijk zijn dat die drie componenten van de actieve onderwijsvrijheid thans in verre mate ingeperkt zijn, aangezien zij uitgebalanceerd moeten worden tegen het recht op (kwalitatief) onderwijs en gelijke onderwijskansen en de overheidsverplichtingen die daaraan gelinkt zijn.
De academische vrijheid is enigszins verwant aan die vrijheid van onderwijs.[2] Ook dit recht heeft immers een institutioneel karakter (het recht op autonomie en self governance in ruil voor accountability). Het wordt daarnaast ook soms algemener geformuleerd als een liberaal vrijheidsrecht ten dienste van de wetenschap, maar meestal ingezet als een individueel recht voor het academisch personeel van een hoger onderwijsinstelling.[3] De academische vrijheid steunt op verschillende internationale soft en hard law bronnen die allen in meer of mindere mate op één van die componenten wijzen, wat het moeilijker maakt om het begrip juridisch scherp af te lijnen.
De actieve vrijheid van onderwijs en het institutioneel karakter van de academische vrijheid vertonen gelijkenissen, maar de dynamiek binnen de beide grondrechten is verschillend. De actieve vrijheid van onderwijs vertrekt vanuit de ideologische, levensbeschouwelijke of pedagogische visie die de instelling hanteert en aanvaardt dat daar consequenties uit kunnen voortvloeien qua personeelskeuze en loyaliteit van personeel, terwijl de academische vrijheid eveneens ten dienste staat van de wetenschap en de individuele onderzoekers, en zich dus eveneens tegenover de ideologische, levensbeschouwelijke of pedagogische visie van de instelling kan plaatsen.
Dat de vrijheid van onderwijs zoals vervat in art. 24 §1 van de Belgische grondwet aan universiteiten een ruimer recht lijkt toe te kennen dan de academische vrijheid is interessant: betekent academische vrijheid bij ons dan iets anders dan in de buurlanden?[4] Exact hoe die botsing dan loopt, is dan nog voer voor verder onderzoek, net zoals de wijze waarop het recht op vrije meningsuiting daarop inspeelt. Het wetgevend kader bevat dienaangaande weinig verduidelijking.[5] Bij een eventuele herziening van art. 24 in een toekomstige staatshervorming zou dat euvel alvast verholpen kunnen worden met een heldere formulering van dit begrip in de Belgische Grondwet.[6]
Maar zit er werkelijk veel meerwaarde in een Belgische invulling van academische vrijheid? Binnen een versterking van de knowledge square (onderwijs, onderzoek, innovatie en maatschappelijke dienstverlening) die de Europese Unie als prioriteit voor hoger onderwijs vooropstelde[7] valt er wellicht méér te rapen met een duidelijke formulering van dit recht op niveau van de Europese Unie.[8] Daar wordt thans volop de kaart getrokken van een verhoogde samenwerkingviade European University alliances.[9] Een focus op de onderliggende waarden die de werking van universiteiten onderbouwen, zoals institutionele autonomie en academische vrijheid, behoort deel te zijn van die oefening. LERU maakte onlangs dat punt[10], de European University Association eveneens[11]. Zij hebben gelijk: “There is a need for a(n EU) legal basis for legal actions to fight attacks on academic freedom, also within the European Union”, zoals de voorzitter van LERU en professor binnen het Leuven Centre for Public Law[12], Kurt Deketelaere, onlangs terecht opmerkte. Inderdaad, een hernieuwde aandacht voor academische vrijheid in het (Europese) regelgevende kader is de premisse voor zowel hoger onderwijsinstellingen als wetenschappers die hun taak ten volle kunnen, durven en mogen uitoefenen.
[1] De door artikel 24, § 1, van de Grondwet gewaarborgde onderwijsvrijheid garandeert het recht tot oprichting van – en derhalve keuze tussen – scholen die gebaseerd zijn op een bepaalde confessionele of niet-confessionele levensbeschouwing. Zij impliceert de mogelijkheid voor privépersonen om – zonder voorafgaande toestemming en onder voorbehoud van de eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden – naar eigen inzicht onderwijs in te richten en te laten verstrekken, zowel naar de vorm als naar de inhoud. (vaste formulering van het GwH, bijvoorbeeld nr. 80/2014).
[2] Over dit begrip, zie uitgebreid J. DE Groof, “omtrent de academische vrijheid. Het palladium van de Universiteit?” in Ad vocare, Brussel, Larcier, 2010, 5-90.
[3] E. Timbermont, De rechtspositie van het onderwijspersoneel in de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, Intersentia, 2021731-732. Zie ook https://www.leru.org/publications/academic-freedom-as-a-fundamental-right.
[4] Is het dus een “universeel beginsel [is] dat […] in de nationale rechtsorde een concrete juridische betekenis krijgt”, zoals opgetekend door L. Veny, De regelgeving op het academisch onderwijs. De rechtspositie van de Vlaamse universiteiten en hun personeel, onuitg. Doctoraatsthesis Rechten Vrije Universiteit Brussel, 1994, 1147?
[5] Buiten de (niet al te verduidelijkende) verduidelijking dat het door de universiteit gehanteerde tuchtrecht ten aanzien van academisch personeel de academische vrijheid moet respecteren.
[6] Zie hierover ook de suggesties van E. Timbermont in haar hierboven reeds vermelde doctoraat, p. 742.
[7] Council Resolution on a strategic framework for European cooperation in education and training towards the European Education Area and beyond (2021-2030) (2021/C 66/01)
[8] Zie bijvoorbeeld de inbreukprocedure tegen Hongarije: HvH nr. C‑66/18.
[9] https://ec.europa.eu/education/education-in-the-eu/european-education-area/european-universities-initiative_en.
[10] https://www.leru.org/news/academic-freedom-in-europe-action-is-needed.
[11] https://eua.eu/downloads/publications/eua%20policy%20input_towards%20an%20eu%20strategy%20in%20support%20of%20universities.pdf.